Steekkaart: misvatting i.v.m. procureur De Heem.
maart 2018. Coralie Coloratuur.
Zie (mettertijd) ook:
–> Van Cauwelaert
–> Katholieke vrijmetselarij.
1
Ik heb eerder gewezen op de vruchtbaarheid van een gezichtspunt dat zich niet zozeer op de feiten concentreert, maar op de manier waarop die door verschillende partijen worden voorgesteld en aan de man gebracht. Dus niet ‘wat moeten we geloven’, maar wel ‘wat zouden ze graag willen dat we geloven’?
Aanwijzingen zijn vaak te vinden in gesjoemel met de rolverdeling in het drama. Als er maar één hoofdrol is, als Marc Dutroux alléén gehandeld heeft, dan hoeven er voor een boel andere betrokkenheden geen verklaringen meer te worden gezocht. De zondebok wordt de woestijn in gestuurd, m.m. de boosdoener de gevangenis in, en de zaak is geklaard. Een andere mogelijkheid bestaat erin dat ze de rollen omdraaien: de goede wordt een slechte, de beschuldiger wordt aangeklaagde, het slachtoffer dader… en omgekeerd. De volksgroep die uitgeroeid moet worden, wordt als ‘terroristen’ gedeclareerd, wat vaak al volstaat om zijn gangen te kunnen gaan, tenminste als de bestrijder tot de goeden behoort. Soms is er niet veel voor nodig, voor zo’n herverdeling. Lasteraars liegen niet, zegt Multatuli, ze rangschikken.
In de zaak RECHTVAARDIGE RECHTERS heeft de politiek er sinds 1935 in bestaan, Arsène Goedertier tot zondebok te maken, tot de enige, à la Dutroux. Een onvergetelijk staaltje van rechtsverdraaiing in zijn geval was dat faillissement, dat de handelsrechtbank over hem uitsprak – hoewel de activa drie miljoen frank bedroegen – destijds genoeg om een heel dorp mee te bouwen.
Waarvoor was dat faillissement anders nodig, als het niet was om zijn geldnood te ensceneren, om aannemelijk te maken dat het hem om dat miljoen losgeld te doen was. Het motief voor de misdaad – de eerste vraag van alle detectives in alle detectiveverhalen – werd op die manier verschoven van een symbolisch niveau naar het slijk der aarde – dat meestal een duidelijke drijfveer is voor het menselijke handelen – maar in deze affaire misschien juist niet. Dat is moeilijk te begrijpen voor de katholieke kerk, die zelf altijd zozeer uit idealisme handelt.
In ieder geval: als het motief niet duidelijk is, als dat verdoezeld of vervalst wordt, dan hebben detectives het heel moeilijk om de zaak op te lossen.
In een affaire als de RECHTVAARDIGE RECHTERS gaat het in de eerste plaats om de Deutungshoheit, om het hoogste gezag over de duiding van iets, over hoe iets geïnterpreteerd moet worden. Onder andere gaat het om de duidingsmacht over de Rechters, het onderwerp van het gestolen paneel. Maar het gaat vooral over politieke macht in een ruimere context, om meer dan duiding. Om definitiemacht ook.
Definitiemacht over het staatsgezag, over wie er de baas moet zijn.
2
Tot het vaste repertoire in deze affaire behoort het verhaal dat procureur De Heem, die de leiding had van het politieonderzoek in Gent, vrijmetselaar was en dat hij het er bijgevolg op toelegde om de zaak te verzieken en een oplossing te verhinderen. Dat alles met de bedoeling de bisschop en de kerk in een kwalijk daglicht te stellen. De Heem, schrijft Roger Marijnissen, kunstcriticus bij De Standaard en een van de nep-intellectuelen waarvoor die krant bekend is – De Heem dus:
‘was een notoir vrijmetselaar. De onderhandelingen (over de teruggave van het paneel; CC) werden dus gevoerd door een man die ter plaatste niet alleen op het hoogste juridisch niveau de Belgische staat vertegenwoordigde maar tevens het meest radicale antiklerikalisme belichaamde’. ¹
Als de bisschop de vrijheid zou hebben gehad om te handelen, dan zou het paneel al lang weer terecht zijn, maar een antiklerikale overheid in de gedaante van de Heem heeft dat belet. Deze versie is ook te vinden in een roman-achtig bouwsel van een Italiaanse schrijver over wie haast niets bekend schijnt te zijn. Guido Artom heet de man. Zijn boek heeft als titel ‘I Giudici scomparsi’ (Milaan (Mondadori) 1977) en het werd meteen vertaald in het Frans: ‘La Disparition des “Juges”’, Parijs (Denoël)1977.
3
Deze zg. ‘roman’ is ‘(erg) vrij’ geïnspireerd op dingen die echt gebeurd zijn, deelt Artom op de voorpagina mee, maar dat is een slag om de arm houden en het ontwijken van verantwoordelijkheid. Alleen de namen van de meeste dramatis personae zijn veranderd. Maar voor de rest is het bedoeld als een weergave van de gebeurtenissen rond de diefstal van de twee panelen van het Lam Gods uit het perspectief van het bisdom.
Wie Artom gebrieft heeft? We hebben er het raden naar. Een gedetailleerde kennis van plaatselijke toestanden die hij af en toe tentoonspreidt, doet de vraag rijzen of hij misschien in Vlaanderen gewoond heeft. De eerste versie van het boek van Mortier en Kerckhaert was in 1968 verschenen. Kende Artom genoeg Nederlands om dat te kunnen lezen? Hij neemt een uitgesproken kerkelijk standpunt in, maar zijn verhaal is gebaseerd op uitgebreide informatie.
De man voor wie De Heem model heeft gestaan wordt steevast ‘de procureur’ genoemd – ik gebruik de Franse uitgave: ‘Le Procureur’ dus. En die is in de ogen van de schrijver een uitermate sinistere, satanische vijand van de kerk. Gnuivend, handenwrijvend legt hij het er na de dood van Arsène Goedertier en het bekend worden van de betrokkenheid van deze altijd als katholiek voorgestelde dader op aan, om de bisschop te kijk te zetten en daarmee succes te hebben ‘in zijn loge’. Citaat:
‘Hij was er zeker van dat hij de show zou stelen, als hij bij de volgende zitting zijn ontmoeting met de bisschop aan zijn logebroeders zou vertellen. Hij zou aantonen hoe de bigotterie van sommige personen die zich op de kerk beriepen zoals deze Goedertier, dikwijls voor niets anders moest dienen dan om hun kwalijkste instincten te verdoezelen.’ (p. 206)
4
Dat procureur De Heem vrijmetselaar zou zijn geweest wordt ook aangenomen door Arsène Goedertiers broer Valère. Henry Koehn voerde een lang gesprek met hem waarin dat ter sprake kwam. ‘Hij zegt,’ aldus Koehn, ‘dat De Heem vrijmetselaar was en tengevolge daarvan politiek en niet katholiek ingesteld was – in tegenstelling tot Arsène.’ (MoK II, 541.)
Dit is een hele brok uit overwegingen van historische semantiek – waarop we hier nog niet ingaan – maar niet alleen dat.
Ik heb er al op gewezen dat Koehns moeder een Hollandse was en dat hij voor een firma uit Middelburg gewerkt had op Java. Maar hij zal geen – wat ik maar noemen zal – schoolse kennis van onze taal hebben gehad. Lucas heeft aangetoond dat hij fouten maakt, o.a. doordat hij woorden met dezelfde etymologische oorsprong ook dezelfde betekenis toekent, hoewel die in de loop der tijden eigen, afwijkende evoluties hebben doorgemaakt. ‘Sollen’ is weliswaar etymologisch hetzelfde woord als ‘zullen’, maar het betekent ‘moeten’, terwijl ‘zullen’ vertaald moet worden met ‘werden’ – etymologisch ‘worden’ dus. In minder frequente gevallen ziet Koehn het verschil tussen beide talen soms niet.
Heeft Valère dus echt iets over vrijmetselarij gezegd? Technisch gesproken is het zo gegaan, dat Koehn tijdens het gesprek aantekeningen heeft gemaakt die hij later heeft uitgewerkt, overgetikt en aan Valère ter autorisatie heeft voorgelegd. De vraag blijft: wat heeft Valère heel precies gezegd, en wat is dat geworden in de weergave van Koehn? En over welke ‘vrijmetselarij’ heeft Valère precies gesproken?
5
Er waren er namelijk veel. Omstreeks de eeuwwisseling woedde er een ware mode van sectes, loges en alternatieve confessies in Europa. Rozenkruisers, theosofen, luciferisten, satanisten, spiritisten, neo-katharen, neo-tempeliers, synarchisten, Blavatsky, Guénon, Steiner… hadden hoogconjunctuur. Een van de talloze publicaties daarover was een indertijd

bekend boek van Jules Bois, ‘Les Petites Réligions de Paris’, van 1894. Een Franse monseigneur, Ernest Jouin (1844-1932) was een erkende specialist en uitgever van een Revue Internationale des Sociétés Secrètes (opgericht in 1912).
Joris Karl Huysmans’ romanachtig bouwsel ‘Là-bas’ was een van de katalysatoren die de hele wereld op het fenomeen attent maakte. Maar er was ook Wagners ‘Parzival’ – erg populair in de artistieke kringen van Parijs – dat de graalromantiek en genootschappen à la ridders van de tafelronde bevleugelde.
In katholieke kringen, tot in de hoogste regionen van het Vaticaan toe, was de overtuiging verbreid dat ze die hele ellende van democratie en mensenrechten te danken hadden aan de vrijmetselarij, die de Franse revolutie bekokstoofd had. De vrijmetselarij werd dus wel doeltreffend geacht om politieke doelstellingen te bereiken. En aangezien het ketterbraden niet meer tot de mogelijkheden behoorde omdat de moderne staten daar paal en perk aan stelden, werd er naar andere middelen gezocht om de verloren invloed terug te winnen. Eén daarvan werd het organiseren van vrijmetselaarsachtige organisaties. De oorsprong van iets als Opus Dei is hier te vinden. Op kleinere schaal hadden zulke groeperingen altijd al bestaan, denken we maar aan de Compagnie du Saint-Sacrament, onsterfelijk geworden door Molière en zijn meesterwerk ‘Tartuffe’.
6
In verband met de vrijmetselarij van procureur De Heem heeft Lucas Mariën getelefoneerd met de archivaris van het Grootoosten van België op 30 november en 1 december 1995. Die meneer was zo bereidwillig om na te gaan wat ze bij het Grootoosten over De Heem hadden of wisten. Antwoord: niets.
a) In registers etc. die het grootoosten ter beschikking heeft is er ‘nergens iets over hem te vinden’, aldus de archivaris. Hij maakt een kleine restrictie i.v.m. plunderingen door de militant katholieke REX-beweging tijdens de oorlog – REX kon zelfs zijn hoofdkwartier inrichten in het gebouw van het grootoosten in Brussel en daarbij werden er bestanden met gegevens beschadigd. Maar toch, als er in ál hun systemen niets over iemand te vinden is… Conclusie: met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid was De Heem geen lid van het grootoosten.
b) Daarenboven: In 1939 publiceerde een zekere Paul Ouwerx, geassisteerd door een zekere Flamant, allebei activisten van de ‘Antimaçonnieke Liga’, een boek met de uitgesproken bedoeling vrijmetselaars te ontmaskeren of bloot te stellen. Dat werk heette Les Cagoulards démasqués en het bevatte 1700 namen, in de eerste plaats van prominenten uit justitie etc. Daaronder: geen De Heem.
Conclusie van de archivaris: bevestiging van de conclusie onder a). Absolute zekerheid bestaat nergens en ook hier niet, maar De Heem was met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid géén maçon in de traditionele zin van het woord.
7
Nog eens: Wat heeft Valère Goedertier precies tegen Koehn gezegd? Voor de kritische waarnemer was het lidmaatschap van De Heem bij de ‘gewone’ vrijmetselarij ook om andere redenen dan de hier vermelde altijd al dubieus. De Heem was geen vijand, eerder een marionet van de bisschop, zoals vooral Lucas heeft laten blijken – maar… passons pour le moment.
Procureur De Heem had een broer die tot de entourage van Frans van Cauwelaert behoorde. Die was kabinetschef toen Van Cauwelaert minister van openbare Werken was, en hij zat ook in de raad van beheer van de Algemeene Bankvereeniging, de onderneming waarin Van Cauwelaert diep verstrikt was. En die zo spectaculair bankroet ging. Met deze broer heeft Henry Koehn trouwens ook een keer gesproken.
De vraag ligt voor de hand: is het mogelijk dat de gebroeders De Heem betrokken waren bij een ‘andere’, een katholieke ‘vrijmetselarij’, die nog geheimer was dan de echte? Bij een soort voorloper van Opus Dei, maar waarvan het bestaan niettemin vermoed en besproken werd?
Ook de in die tijd zozeer geprezen, met alle middelen gepromote en tot in het kleinste gehucht welig tierende Eucharistische Kruistocht van ‘Priester Poppe’ was een soort Opus Dei avant la lettre. In verband met De Heem denken we nochtans niet dááraan. De Eucharistische Kruistocht was er voor de gewone man, voor de massa. Van Cauwelaert en De Heem hadden andere clubjes om zich in uit te leven.
Erg geheim dus, maar dat was wel niet alleen tot navolging van het voorbeeld vrijmetselarij. Ook in dit opzicht moest de ‘katholieke deugd van de huichelarij’ een weinig beoefend worden, aangezien de pausen iedere vorm van geheime organisatie voor leken herhaaldelijk verboden hadden.
¹ Roger Marijnissen in ‚De Stoutmoedige Diefte van het Lam Gods‘, uitgegeven ter gelegenheid van de tentoonstelling met dezelfde naam in de Sint-Pietersabdij in Gent, september 1995-januari 1996. Blz. 37.