Flora Posts

Jan Massys in Hamburg

 

12 oktober 2018. Lucas Mariën

 

In de Kunsthalle, het museum in Koehns geboortestad Hamburg, was deze zomer een lacune voelbaar door de afwezigheid van Caspar David Friedrichs ‘Zwerver boven een zee van nevel’, in normale omstandigheden hét pronkstuk van dit museum. Maar nu was dat uitgeleend naar Berlijn voor een tentoonstelling. Het is een ellende met die hedendaagse musea, die lenen maar uit en maar uit en je kunt er nooit meer van op aan dat wat ze hebben ook thuis is.

Jan Massys’ ‘Flora’ heeft in de Kunsthalle altijd al op een ereplaats gehangen, toch ook een uithangbord, een gezicht van dit museum, maar in normale omstandigheden dus enigszins in de schaduw gesteld door Friedrich. Als ik in Hamburg kwam – en dat was de voorbije twintig jaar herhaaldelijk het geval – heb ik nooit nagelaten naar dit schilderij te gaan kijken. Het is een werk waarvan je de indruk hebt dat het alle bezoekers zal bijblijven.

De Hamburgse ‘Flora’ stelt een halfnaakte jongedame voor, de antieke godin van de vruchtbaarheid en de zinnelijkheid. Ter illustratie van de figuur van Flora verwijst Van Dale naar schilderijen van Titiaan, Palma Vecchio en Poussin – en niet naar dit meesterwerk.

 

De Hamburgse Flora. Eigen foto.

Op de achtergrond staat een panorama van de stad Antwerpen waarvan ooit geopperd werd dat het geschilderd zou zijn door Bruegel. Ik denk niet dat iemand dat nog gelooft, maar het toont wel aan dat dit schilderij indruk maakte, ook in een tijd toen Jan Massys nauwelijks bekend was en onderschat werd als epigoon van zijn vader, Quinten. Hij was zo obscuur dat wel iemand anders, iemand van betekenis, dat panorama moest hebben geschapen. Óns intrigeert dan de vraag… als dat landschap boven Jans petje ging, wie had dan dat prachtige naakt geschilderd? De verklaring hiervoor is wellicht dat de katholieken daarnaar niet durfden te kijken, zodat ze uit pure deugdzaamheid niet zagen wat er behalve Antwerpen nog op dat schilderij stond.

Pas in 1995 wijdde Leontine Buijnsters-Smets een monografie aan Jan als zelfstandige kunstenaar, een Noord-Nederlandse.[1] Of anders zijn het vaak Duitsers die de substantiële werken over Zuid-Nederlandse schilders hebben geschreven, zoals de monografieën over de verschillende leden van de Van Valkenborch-dynastie (Wied) of over Anton Mirou (Diefenbacher) – of over de hele school van Frankenthal – die bestond uit vluchtelingen, bannelingen die familie en vrienden benevens hun hebben en houden hadden moeten achterlaten om uit de klauwen van de inquisitie te blijven.

Wat ik staande hou in verband met de literatuur, dat Walschap en Van Ostaijen nooit gerecipieerd zijn[2], geldt vanzelfsprekend ook voor kunstenaars op andere terreinen, geldt evengoed voor schilders. De geschiedenis van de diefstal van de Rechtvaardige Rechters illustreert dit ten overvloede. Behalve Goedertier en Émile Renders was er niemand die enig besef had van wat dat werk eigenlijk betekent. Vlaanderen is een land waar je, als je verstand hebt van kunst, zelfmoord moet plegen of met opgetogen gezicht en een yoghurtje in een inrichting gaan zitten.

Was Jan Massys ook… weggedrukt, uit het collectieve geheugen verbannen?

Verbannen, echt, fysiek, was hij bij zijn leven al wegens ketterij. Een deel van de documenten daarover, archief- en processtukken, heeft Buijnsters-Smets opgespoord en gepubliceerd. Jan was, samen met zijn broer, een erkende ketter, werd tot exil gedwongen en heeft tien jaar door Europa gezworven. Zijn gezin met meerdere jonge kinderen bleef in Antwerpen achter terwijl zijn goederen in beslag werden genomen en openbaar verkocht ten voordele van – weet ik niet meer – zeggen we maar: de katholieken. Wat gebeurde er met de schilderijen uit zijn atelier? Deelden ze de Flora’s en Judiths uit aan de kanunniken van de kathedraal – voor zover die niet gespecialiseerd waren in Sint-Jannen – terwijl de landschappen verkocht werden aan de burgerij en de werken met een duidelijk ketterse inhoud verbrand? In dit concrete geval weet ik het niet, welke gevolgen die inbeslagname van zijn bezittingen voor zijn oeuvre had. Het is natuurlijk erg nobel iemand als mindere kunstenaar te kwalificeren als je eerst een groot deel van zijn werk hebt laten verdwijnen. Dat was ook wat er met het werk van de rederijkers gebeurde, dat letterlijk geliquideerd werd. Een schilderij, zelfs een ketters, kan altijd nog een paar centen waard zijn; een gedicht doorgaans niet. Het schilderij heeft bijgevolge grotere overlevingskansen.

En waarvan leefde het gezin van Jan intussen? Niet alleen was de broodwinner weg, maar de hele boedel was bovendien naar de veiling gebracht.

Omstreden is de aard van Jans ketterij. Hij zou bij de sekte van de Loïsten geweest zijn, maar Buijnsters-Smets heeft geen stukken gevonden waarmee dat gestaafd kon worden. De precieze theologische kant van de zaak heeft ook weinig belang.

Wat telt is Jans werk, wat daar van overgebleven is, zijn voorkeur voor ‘heidense’ onderwerpen en ‘afgoden’ en dito godinnen. In de catalogus van Buijnsters-Smets wordt onder het nr. 6 ook een werk vermeld, ‘Vrome Mannen’ – dat elders ook wel ‘Huichelaars’ genoemd wordt. (Vooral ook nog andere versies van dit werk, cfr. Google-afbeeldingen onder Jan Massys huichelaars of ook Jan Massys Heuchler.)

 

Vóór Walschap de huichelarij monumentaal maakte, was deze trek ook al andere kunstenaars opgevallen.

Als we een werk als deze twee vrome mannen – om in de mode te zijn – even recontextualiseren, dan springen de plakkaten van Karel V in verband met media en publicistiek vanaf de jaren 1520 in het oog. Die werden herhaaldelijk geactualiseerd en bekrachtigd en nog maar eens herhaald – omdat de plaatselijke overheden ze niet met de gewenste gestrengheid wilden of konden toepassen. Ze formuleren een reeks uitdrukkelijke verboden. Zo stonden er straffen op iedere kritiek op de clerus, op kloosterorden maar ook op religieuze praktijken en de uitoefening daarvan. Verboden was het om over religieuze inhouden zelfs maar te discussiëren. Of om de bijbel te lezen – en dus in staat te zijn de praktijk te toetsen aan het woord.

De Huichelaars van Jan Massys is volgens de hoger geciteerde specialiste een kopie naar een verloren werk van Quinten van 1526. Ohlala! De grote Quinten zélf dus!

Maar die hele familie Massys was zo. Minstens nog een broer van Jan, zoals we gezien hebben, en ook hun nichtje Kathelijne die in Leuven levend begraven werd – dat was een straf speciaal voor vrouwen, beschreven in het strafwetboek van Karel V., de ‘Peinliche Gerichtsordnung’.

Om geen verkeerde indruk te wekken: het ging niet alleen om kunstenaars, maar om letterlijk iederéén die iets te vertellen had. Vesalius en Mercator zijn relatief bekende voorbeelden van wetenschapslui – maar de voortreffelijke Prudens van Duyse mocht geen professor worden en Francis Cumont ook niet[3]. Twee van honderdduizenden gefnuikte carrières, maar waarvan het merendeel nooit bekend zijn geworden. Meer dan een half millennium lang werd ieder ochtendgloren, iedere schijn van licht bloedig (zolang dat kon) vervolgd; iedere lichtbrenger werd gebroodroofd, het werken als kunstenaar onmogelijk gemaakt; wie zijn verstand gebruikte werd gefolterd, verbannen, belasterd, vermoord, doodgezwegen, en vervalst. (Tot genieën uitgeroepen daarentegen de zwabbers, de zompige pijen en soppende soutanes, de dempige scharrelaars, zwetsende krellen, zwetende zwoerden, rechtopstaande sokken – dat soort.)

Het katholicisme berooft niet alleen kinderen van hun kindertijd – de hele Zuidnederlandse natie werd beroofd van zijn geschiedenis, van zijn cultuur.

Identiteit is een conglomeraat van innerlijke beelden en sequensen, van herinneringen, dromen, identificatiemogelijkheden, projecten – alles bouwstenen waaruit dat complex ‘identiteit’ überhaupt wordt opgetrokken.

Het bewustzijn van dat verleden en van die hele constellatie kan iets betekenen voor wie nog Vlaming wil of moet blijven. En die er toch aanspraak op maakt iets te zijn – en op menselijke waardigheid.

Waardigheid terugwinnen uit een geschiedenis van vernedering en misbruik, misbruik ook van een hele bevolking – tot er nog alleen achterlijken en cretins overbleven – Julius Vuylsteke heeft dat aan het einde van de negentiende eeuw beschreven.

Uit de confrontatie met een meesterwerk als deze Flora kan het inzicht groeien dat enkelen van de vervolgden ondanks alles iets bewonderenswaardigs tot stand hebben gebracht.

Voor de erfgenamen van de slachtoffers van deze geschiedenis is er redding en soelaas in de musea overal in Europa. Ze kunnen geschiedenis daar zien als verzet en daaraan opnieuw een waardigheid ontlenen, de enig mogelijke. Aan het feit dat mensen van hun soort ondanks alle vervolging en vernedering iets bewonderenswaardigs tot stand hebben gebracht. En dat kunst aldoor is blijven bestaan en zich alleen heeft laten onderdrukken in exemplaren die sowieso niet van tel zijn.

Overigens, het levendig houden van zulke herinnering is een van de taken van literatuur. De allereerste uitingen van deze kunst zijn ontstaan uit het roemen van helden tijdens Dionysos-achtige treurspelen in het pre-homerische Griekenland. ‘Zum rühmen bestellt’ is sindsdien de dichter, zegt Rilke in een van zijn Sonnetten aan Orfeus – een van de door hedendaagse schrijvers het meest geraadpleegde leerboeken.

Alle ánderen, de niet tot de slachtoffers behorenden – er is iets dat al hun misdaden kent.

 

*****

 

  1. Leontine Buijnsters-Smets: Jan Massys. Een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle 1995.
  2. Over Walschap https://hetparadigma.eu/2017/05/22/hermans-walschap-klassiek/. Over de niet-receptie van Van Ostaijen staat al iets in het ’Traktaat van het alsof‘ (In: Alle lust wil eeuwigheid, Het Paradigma 2017). Binnenkort kom ik er op deze webstek op terug.
  3. Er is een internationaal waargenomen ‘affaire Cumont‘ in 1910. Franz Cumont was een historicus en archeoloog met een wereldreputatie. De rector en de faculteit van de universiteit Gent wilden hem als hoogleraar. De katholieke minister weigerde de benoeming goed te keuren en stelde een nitwit aan. Cumonts specialisme was de eindperiode van de oudheid en speciaal laatromeinse religies (Mithras-cultus). Zijn werk daarover paste niet in het door de kerk geëiste beeld. Bijzonder charmant (en aantonend dat het om pure vervolging ging) is dat de regering hem in 1912 ook nog ontslaat als curator van de musea van het Jubelpark, een functie die hij sinds 1899 met grote bekwaamheid had bekleed. Iets van de universiteit Gent hierover op het internet: www.ugentmemorie.be/personen/cumont-franz-1868-1947/ De toestand van de Musea voor Kunst en Geschiedenis overigens was, tenminste tot enkele jaren geleden nog, deplorabel.Tot een jaar of tien geleden stond er in het museum van Mariemont een stele die herinnerde aan de ‘affaire Cumont’. Later hebben ze diestilletjes verwijderd. Maar in het Archief Rechtvaardige Rechters wordt een foto onverbiddelijk bewaard.Het verhaal over Prudens van Duyse die benoemd zou worden als professor in de Nederlandse letterkunde, in Gent ook, is quasi gelijkluidend. Daarop kom ik misschien nog terug.