Welkom. Programmatisch.
[Januari 2016; april 2016; september 2019. Coralie Coloratuur. ]
Het Ongeschreven Boek
Het was onmogelijk om mijn chef, Lucas Mariën, ertoe te bewegen zekere resultaten van zijn onderzoek naar de Rechtvaardige Rechters te publiceren. Tenslotte wist ik het voor elkaar te krijgen dat althans ik ze dan gedeeltelijk publiek mocht maken.
‘Literatuur heeft met de werkelijkheid niets te maken,’ zegt hij, ‘en als ik dingen publiceer die waar zijn, of echt gebeurd, dan schaadt dat mijn literaire status.’
‘Maar je hebt mij wel als model gebruikt voor de Coralie van je boek.’
‘Je vond dat goed, en je bent er nog trots op ook.’
‘Je hebt geschreven dat ik twee keer heb meegedaan aan een missverkiezing en dat ik de titel van Miss Bio-Melkproducten in de wacht hebt gesleept, terwijl het die van Miss T-shirt was.’
‘Zie je wel, dat personage heeft niets met jou te maken.’
Maar Henry Koehn heeft echt bestaan, de Duitse officier die tijdens de bezetting op zoek ging naar het in 1934 gestolen paneel van het Lam Gods, het paneel van de Rechtvaardige Rechters. En ik besta dus ook–maar niets van het verhaal is helemáál waar, behalve wat ik zelf schrijf.
Over fictie en realiteit, over het verbod voor literatuur om iets te betekenen – we zullen het er zeker nog over hebben. Intussen is het een feit dat Lucas dat onderzoek heeft gedaan en dingen heeft verzameld omdat hij een roman wou schrijven. Dat is het materiaal dat vanaf een bepaald ogenblik het Archief Rechtvaardige Rechters is beginnen uitmaken, en dat dus diende om ervoor te zorgen dat hij de werkelijkheid genoeg ontweek. ‘Een verstandige leugenaar blijft zo dicht mogelijk bij de waarheid,’ zegt hij, ‘en bijgevolg moet je die kennen om er met bekwaamheid van af te kunnen wijken.’
Ik zal op deze stek trouwens ook uit zijn boek citeren –dat als werktitel ‘Het Ongeschreven Boek’ (HOB) kreeg – dat is niet de definitieve titel. En waarom dan niet meteen… Dit is een fragment uit het zevende hoofdstuk:
“Henry Koehn heeft ook geprobeerd een boek over de Rechtvaardige Rechters te schrijven. Hij kreeg een tumor en stierf. Daarna probeerde Paul Weymar het, de bekende biograaf van de eerste bondskanselier Konrad Adenauer. Weymar was de buurman van Koehn op Sylt, het prominenten-eiland voor de Oostfriese kust. Hij vroeg weduwe Eva Koehn om inzage in het materiaal van haar man met het oog op een boek. Dan stierf hij plotseling. Er rust een vloek op die stof. Overigens zijn ook in Duitsland de archieven gelicht.”
Ze sprak nu zacht en afwezig.
(HOB; 7.1.)
Toch waar – de in dit fragment gebruikte informatie wordt gestaafd door o.a. een brief (van 4 juli 1967) van Eva Koehn aan professor Rosemann, die Koehns directe chef was bij de Brusselse ‘Kunstschutz’. En wie zo zacht en lieflijk sprak – iedereen denkt nu natuurlijk dat ik dat was – maar terzake! Fictie en non-fiction, en hoe ze elkaar spiegelen, versterken, tegenspreken, ondergraven…
Het epos in verzen
Lucas’ toestemming heb ik ook gekregen omdat ik zijn zwakke plek trof: digitale literatuur.
De uitvinding van de boekdrukkunst luidde het einde in van het epos in verzen dat eigenlijk diende om te worden voorgedragen, en dit ten voordele van de lees-roman. De uitvinding van de fotografie beïnvloedde de schilderkunst: het afbeelden van de wereld op een plat vlak kon die voortaan overlaten aan dat nieuwe medium.
Zo zal ook de digitale revolutie gevolgen hebben voor de literaire vorm. Lucas spreekt dan graag van de Digitale Mix, literatuur in samenwerking met digitale techniek, de invloed van die techniek op de literaire vorm. En hij stuurde me zelf naar een colloquium aan de Humboldt-universiteit in Berlijn, iets heel officieels, georganiseerd met de steun van het ministerie van cultuur, met professoren die er speciaal uit Amerika voor waren overgevlogen – de lezer beseft meteen dat de antwoorden niet uit die richting zullen komen.

LiteraturDigital 3.0
Intussen zijn schrijvers natuurlijk volop bezig met de literatuur na de post-literatuur. Zo publiceert nobelprijswinnaar Elfriede Jelinek (‘De Pianiste’) al meer dan tien jaar alléén nog in het internet https://www.spiegel.de/kultur/literatur/elfriede-jelinek-nennt-literaturbetrieb-korrupt-a-955999.html Dat komt omdat ze het boekwezen ‘extreem corrupt’ vindt. Bovendien: ‘Als ik in het internet publiceer, dan blijft de tekst van mij. En toch kan al wie dat wil er naartoe. Een fascinerende mengeling van privé en openbaar.’ Ook in andere opzichten blijkt Jelinek niet te zijn aangetast door ingekankerde preferenties: ‘Boeken die alleen maar in het internet verschijnen worden haast nooit besproken. Dat is goed voor mij, dat heb ik het liefst,’ zegt ze (interview met haar op http://fiktion.cc/elfriede-jelinek-2/ februari 2014). De noodzaak om literatuur opnieuw te denken opent vanzelfsprekend nieuwe perspectieven. Voor een zozeer onderdrukte literatuur als de Nederlandse in een in wezen nog feodale maatschappij als ‘België’ is het de enige mogelijkheid om te ontstaan, te bestaan. Tijdens deze kennismaking hoef ik daar niet verder op in te gaan.
Maar deze bladzijden vormen dus ook een experiment met het gebruik van het internet voor de literatuur. Daartoe hebben we ook de uitgeverij Paradigma opgericht, die te gelegener tijd elektronische én andere boeken op de markt wil brengen. Jelinek oppert ook de mogelijkheid van bijvoorbeeld een online-lectoraat – wij verliezen dat niet uit het oog, maar het is ook een kwestie van mankracht en middelen en voorlopig…
Een oneigenlijke diefstal
De diefstal van de Rechtvaardige Rechters op 10 april 1934 was een oneigenlijke diefstal. Het ging de dief (of de dieven) niet om het materiële bezit van het paneel – dan zou het een gewone, een eigenlijke diefstal zijn geweest – maar om iets anders, iets symbolisch, immaterieels. De eerste reactie van kannunnik Van den Gheyn toen hij van de gebeurtenis op de hoogte werd gebracht, zou zijn geweest: ‘Dat is chantage.’ Van den Gheyn was een soort kerkelijke chef-conservator van het Lam Gods, en hij noemde de diefstal ook een ‘wraakneming’ (MoK II, 425; Mortier 2005, 31 e.v.). Ook van Arsène Goedertier, die als dief van het paneel aan de kaak werd gesteld, wordt een uitspraak overgeleverd die rechtstreeks de eigenlijkheid van de diefstal betwist: er was geen diefstal, zegde hij, het paneel was alleen maar verplaatst. (MoK II, 479; MoK I, 194 noot) Maar waarom dan, en op wie werd er chantage, wraakneming uitgeoefend?
De keuze van het paneel zelf met de Rechtvaardige Rechters, de belichaming van de politieke en geschiedenisfilosofische opvattingen van de middeleeuwen, kan moeilijk voor een toeval worden gehouden. Hitler was toen net een jaar aan de macht, het gonst in heel Europa van sympathieën voor een of ander fascisme – in Vlaanderen lonken toonaangevende figuren naar iets in de aard van het Oostenrijkse klerikaal-fascisme van Dollfuss.
Ik laat dat even zo staan om een begrip ten berde te brengen: historische semantiek. ‘Filosofie is arbeid aan het begrip,’ zegt Lucas, ‘en literatuur is arbeid aan de mythe.’ Maar in zijn ijver om zo verstandig mogelijk te liegen heeft hij toch dingen aan het licht gebracht die kunnen helpen bij de vereigenlijking van de diefstal.
Historische semantiek, de leer van betekenissen van begrippen uit een historisch oogpunt – ik geef een voorbeeld:
In een van de brieven die ‘D.U.A.’ naar de bisschop van Gent stuurt om over de teruggave van de Rechtvaardige Rechters te onderhandelen, spreekt hij over zichzelf als “le chef”. “Le Chef” was in 1934 de leider van de ‘Rex’-beweging, Léon Degrelle, als dusdanig in heel ‘België’ bekend. Het woord heeft trouwens dezelfde betekenis als ‘Führer’ en ‘duce’. Het lijdt geen twijfel dat de schrijver van de brief door het gebruik ervan iets suggereert of een bepaalde sfeer wil oproepen met een bepaalde bedoeling die niet meteen blijkt. Door die woordkeuze verlaat hij het pad van de nuchtere, zakelijke mededeling en creëert – ironisch of niet – een zekere rol, een enscenering, een dramatisering – ik zou haast zeggen: een verliteraturing – als ik dan niet verschrikkelijk op mijn kop zou krijgen. (Van mijn… le chef. Omdat het een kenmerk is van de post-literatuur, om alles maar ‘literatuur‘ te noemen.)
Om historisch-semantische inzichten te verwerven moeten we begrippen bekijken in hun context van toén – ze recontextualiseren: chef 1934 ≠ chef 2016. Dat betekent dat we de vraag naar een materiële oplossing – het terugvinden van de Rechtvaardige Rechters – op deze stek tussen twee haakjes zetten en een Copernicaanse wending maken: niet de aarde staat in het midden, maar de zon. Niet het eigenlijke van de diefstal interesseert ons, maar het oneigenlijke waarom het van bij het begin te doen schijnt te zijn geweest.
Coïncidenties
Een van de pioniers van de historische semantiek was de filosoof Joachim Ritter (1903-1974). Gek, maar deze Ritter formuleerde ook nieuwe ideeën over de betekenis van Jan van Eyck, waarbij hij de revolutionaire inzichten van Goethe omtrent Van Eyck uitbreidde naar het terrein van het zuivere denken: Jan van Eyck als uitvinder van het landschap en daardoor als helper bij de geboorte van het denkende individu en de theoretische rede. Kan het denken schilderen? Het was in verband met hem dat die vraag zich opdrong. Ik kom hier op terug. In ieder geval heeft er altijd een zekere mutserdgeur om Van Eyck heen gehangen, dat is ook de reden waarom ze die ‘broeder’ Hubert hebben moeten uitvinden – alweer stof voor spannende bijdragen. (Coco, je gebruikt te veel gedachtenstreepjes./Ja baas, dat is omdat ik rizomatisch schrijf – niemand anders mag mij overigens Coco noemen. Want ik ben en blijf: Coralie Coloratuur.)
Goethe heeft Jan van Eyck ontdekt, met hem begint de eigenlijke studie van de Nederlandse schilderkunst. Hij waardeert aan ‘meester Hans’ dat die ‘nach Gesetzen’ werkt, dus volgens principes, gevestigd op een rationeel fundament, op een paradigma. Als je probeert het verschil tussen klassiek en romantiek op een laatste noemer te brengen, een ultiem verschil uit te kristalliseren, dan is het dit: de klassiek gaat er van uit dat er een orde is, een rationele kern die kan worden gezocht. Het Parthenon, de Faust, de grote taferelen in de Bruegelzaal in Wenen, Die Kunst der Fuge – maar dus ook het Lam Gods – beantwoorden aan wetmatigheden die aan deze werken voorafgaan.
Goethe zelf was overigens ook door Van Eyck beïnvloed – ook daar moet ik op dit ogenblik nog aan voorbijgaan. Maar Jan van Eyck maakt het voor hem mogelijk het Grieks-klassieke te verbinden met de tot dan toe door hem veronachtzaamde West-Europese traditie, met de eigen, Avondlandse achtergrond. En op die manier maakt hij van Jan een kroongetuige tegen de romantici.
Willem Frederik Hermans was niet alleen in zijn antiromantisch affect door Goethe beïnvloed. Hij neemt ook Goetheaanse thema’s weer op, denkt ze door en moderniseert het klassieke paradigma. Hermans is een van de pioniers van een andere moderniteit, die op haar beurt doorgedacht moet worden en compatibel gemaakt met bijvoorbeeld digitale media. Dat is het enig denkbare antwoord op de post-kunst en de post-literatuur van de voorbije decennia.
Onze uitgeverij Paradigma heeft hierover een en ander in petto, met name ook over de ecologische klassiek die Lucas voorstaat. (Ik gebruik eens en voorgoed het woord klassiek – als zelfstandig naamwoord – hoewel Van Dale dat niet kent. Maar dat moet, naar analogie van romantiek, wel mogelijk zijn. En het is onmisbaar want klassiek – in de zin van de klassiek van Weimar bijvoorbeeld – is niet hetzelfde als classicisme.)
‘Res severa verum gaudium’ (Seneca).
Bedriegers en bedrogenen – neem nu de eenvoudige Humolezers Herman en Kristientje. Wat ze eten is bocht, niets meer waard, zelfs vergiftigd. Wat ze kopen is waardeloos, ze bezitten ternauwernood iets dat niet-wegwerp is. De post-democratie vleit hun, draait hun een rad voor ogen. Ze worden geregeerd door poesjenellen. En de hele culturele bovenbouw… ze zijn leesvee geworden voor een de pers die geen pers is (wat in ‘België’ trouwens nooit bestaan heeft) en gemanipuleerd wordt. Wat ze te zien, te lezen, te horen krijgen – alles troep, surrogaat, vervalsing. Wat voor kunst en literatuur doorgaat: bedrog. Ze verzuipen stilaan ook fysisch in de afval en existeren op een aardkloot waarop het leven hoe langer hoe minder levenswaard wordt.
Tenminste voor wat ons werkterrein aangaat ben ik wel voorstander van bio. Vooral voor de geestelijke mens. Leve dus de culturele revolutie, de ecologische klassiek, de esthetische subversie. (In hogere zin is het dus misschien waar, van die miss-melkproducten. De ecologische klassiek is het bio-product van de stijlen. En ik zou in zekere zin ook een derde miss zijn: miss ecologische klassiek.)
Misschien schrijf ik af en toe wat moeilijk. Dat vloeit voort uit de noodzaak om complexe inhouden compact weer te geven. Ik vertrouw erop dat mijn lezers geen leesvee willen zijn. Dat er af en toe een beetje moet worden nagedacht is een normaal verschijnsel, dat de receptie van meer-eisende teksten begeleidt. Wij verwerpen de premisse van het post-tijdperk, dat iedereen alles meteen moet begrijpen. Kunst is niet de aanpassing aan het laagste niveau, niet het neerhalen van alles onder paternalistisch-democratisch voorwendsels – de renaissance van het völkische beginsel. Het is integendeel een oproep om geen humolezer te blijven en iets te doen met je leven. Er bestaat geen kunst die niet zulke eisen stelt. Het is de boodschap van de archaïsche Apollo in het beroemde gedicht van Rainer Maria Rilke, de oproep die de dichter meent te kunnen vernemen uit de beschouwing van een torso in het Louvre: je moet je leven veranderen.
‘Als je zo doorgaat krijg je nog een volk van filosofen, Coralie, een volk van gevaarlijke denkers.’
Ja, lach maar, maar ik geloof niet dat ik dat kan klaarspelen. Ik zet alleen het werk voort van Arsène, een filosoof van de daad. Diens onderneming Rechtvaardige Rechters was een middel om te filosoferen in een geknevelde en knevelende maatschappij waarin dat op alle andere manieren onmogelijk was. Maar ik hou het wel theoretisch. En terwijl mijn baas zegt wat hij denkt, beperk ik me tot de nederige taak, de waarheid te willen schrijven.