Nog draaglijke schande
Nog naar aanleiding van De Zwijgende Profeet.
Oktober 2019. Eurykleia
Bezorgde lezers vragen zich af hoe het nu zit.
Of de onthullingen over een vroeger leven van prof. Zoetesmeer in DZP hem zo erg te schande gemaakt hebben dat ik er zelf ook door getoucheerd word. En dat ik mijn platonische vriendschap met hem uit schaamte moet verbreken. Als ik niet meer buiten zou durven komen, dan was het met onze vriendschap ook gedaan. Er is veel wat ik verdragen kan, maar er zijn grenzen, Jos. Liever met wapperend vaandel in het volle leven staan, dan in affronten gevallen met een rood hoofd in de verborgenheid te zitten kniezen.
Nu is het waar dat Zoetesmeer in De Zwijgende Profeet wordt blootgesteld aan verleidingen en verlokkingen van velerlei aard. Alleen al de persoon van April Houschilt schijnt voor niet weinige lezers een wereld op te roepen van actieve wellust en wulpsheid, maar op de keper beschouwd houdt Jos toch min of meer stand. Het is weliswaar niet van de hand te wijzen dat hij aan het einde van het boek in een inrichting terechtkomt – maar zijn krankheid is niet ongeneeslijk. Dankzij de zorgen van zijn vriend, de beroemde psychiater prof. Schimmelspoor, komt hij er weer bovenop, voor het leven getekend weliswaar, maar niet voor de mensheid verloren.
Zoals iedere exil-literatuur is ook het werk van Lucas Mariën niet altijd optimistisch. Een tikkeltje weemoed ligt er over de wereld, als een sfumato over een Zuid-Italiaans landschap. Maar niet zelden is er ook die aangename humor die tot in het hilarische kan gaan – zonder evenwel in het kolderachtige te vervallen. De zedenles van het boek valt ietwat summier uit, maar voor de rest zijn er nog veel andere kenmerken. Waarmee misschien niet iedereen het eens is. Prof. Schimmelspoor vroeg me om een onderhoud in het belang van zijn patiënt. Hij keurde het boek integraal af.
‘Wordt de ethische bekommernis van Zoetesmeer in DZP voldoende geëvalueerd en gevaloriseerd, Eurykleia, dat vraag ik me in alle oprechtheid af, aangename humor of niet. Ik kan niet ontkennen dat het boek stijl heeft, en een hartverwarmend narratief, maar waar blijven de drempelverlagende aspecten?’
Daar stond ik dan met mijn mond vol tanden.
Psychiaters nemen het altijd op voor hun patiënten; niet zelden geven ze de entourage de schuld van wat er is misgelopen. En zo had ik meteen het gevoel dat de arts mij in het vizier nam. Niettegenstaande het feit dat Schimmelspoor nadrukkelijk beweerde dat hij ook mijn vriend was. Maar voor de belevenissen van Zoetesmeer in het boek draag ik niet de minste verantwoordelijkheid, temeer omdat ik Zoetesmeer in die tijd nog niet kende! Of denkt zo’n Schimmelspoor dat de patiënt anders zo grif op de uitnodiging van April zou zijn ingegaan! Vervolgens begon hij over het celibaat.
Een platonische vriendschap moet volgens hem meer Hegeliaans worden opgevat. Meer een proces dan een IS-toestand. De vakterm, zo leerde de professor me, is ‘delectatio carnalis’ wat betekent: de verrukkingen van het vlees. Alles hangt ervan af of de Daad daarmee behept is. Onkuisheid, blikken, aanrakingen, omhelzingen en kussen zijn op zich genomen geen doodzonde. Worden dat pas als er wellust in het spel is, die delectatio carnalis namelijk. Schimmelspoor schreef het extra voor mij op een briefje, dat ik het kon nakijken in het belang van de patiënt:
Thomas van Aquino
Summa Theologiae IIa-IIae,
Quaestio 154 art. 4
Met niets sta ik zo weinig op vertrouwde voet als met het celibaat.
Maar Schimmelspoor heeft gelijk. Het gaat hier over zeer persoonlijke en intieme aangelegenheden. Zou ik voor de eerste keer mijn zwijgen over mijn relatie met Zoetesmeer verbreken?
‘Maar je hébt er niet over gezwegen.’
Het klonk erger dan een verwijt.
‘Over de details toch wel,’ verdedigde ik me.
‘Maar Eurykleia – en het hele kniegate-schandaal dan?’
‘Dat was ik niet, dat was een lek, een whistleblower bij Het Paradigma.’
‘Kruis daarover, aangezien onze vriend Zoetesmeer volledig genezen weer uit de inrichting ontslagen is.’
Schimmelspoor begon dan nog eens over het celibaat.
‘Als je weet dat Jos op bezoek komt, kleedt je je als een – nouja, in ieder geval, zéér sexy.’
‘Ik kleed me (– moet ik, lieve lezer, mijn verbazing schilderen –) ik kleed me, nou ja, gewoon.’
‘Je ontvangt hem in een minirok en met een décolleté en met niets daaronder. Hoe denk je dat hij dat interpreteert?’
‘Denk je dat Jos dat… interpreteert?’
‘In ieder geval. We hebben een verhevigde worsteling met Thomas van Aquino kunnen vaststellen na iedere ontmoeting met jou. Als dat geen duidelijk teken is!’
Als dat mijn aandeel is in de ziektegeschiedenis van Zoetesmeer… Schimmelspoor heeft me overtuigd dat ik niet zo heel erg in affronten val, dat ik de vriendschap met Zoetesmeer moet verbreken. Ik heb beloofd om mee Thomas van Aquino te bestuderen, samen met mijn vriend dus. Alles evolueert – Hegeliaans gesproken – opperbest. Ik heb alweer een serie moreel hoogstaande columns van Jos mogen ontvangen, voor plaatsing op HP. En transcendentaal gezien blijft de schande nog duidelijk binnen de perken.