Invloed. Meningsverschil Goethe-Hermans.
Appendix: Invloed – Goethe en Hermans verschillen van mening.
Hebben ze ooit ook allebei ongelijk? Ja, maar niet vandaag.
Voor Hermans was invloed een netelige kwestie. Hij kwam er niet graag voor uit, dat hij bij iemand in de leer was geweest. Maar dat is voor later.
Vandaag wil ik – zoals aangekondigd – aantonen dat Harold Bloom Goethe belasterd heeft, toen hij die zijn eigen ‘angst voor invloed’ toeschreef.
Goethe heeft zich met navolging en met het probleem van de vorming van de kunstenaar in het algemeen uitvoerig (en zijn hele lange leven lang) beziggehouden: denken we maar aan de ‘Entwicklungsroman’ over Wilhelm Meister, maar ook aan de gesprekken over navolging met Karl Philip Moritz, kanselier von Müller tot en met Johann Peter Eckermann. En dan zwijg ik nog over afzonderlijke gedichten, aforismen en opstellen die zijn fascinatie voor het probleem reveleren. Navolging en invloed zijn overal aanwezig in zijn werk, omdat ze zich naar zijn overtuiging ook overal in het leven laten gelden:
Dieweil nun Affe, Mensch und Kind
Zur Nachahmung geboren sind. [1]
Tegen de schilderes Julie von Egloffstein, vriendin van Adele Schopenhauer en ‘getrouwd met de schilderkunst’[2] gebruikt hij een vergelijking uit de dierenwereld om haar tot breidelloze overname te animeren:
‘…bekenne dich nur (…) für einen armen Hund und stehle, wo du kannst, aus fremden Bildern, selbst vom Altare’[3] / neem maar aan dat je een arme hond bent en steel waar je maar kunt; van vreemde schilderijen, zelfs van altaren.
’Wilhelm Meister’, waarvan het hoofdthema de vorming en ontwikkeling van een jonge man is, thematiseert de problematiek uitvoerig. Er komt bijvoorbeeld een Lehrbrief aan Wilhelm in voor[4], een soort aforistische handleiding voor de tocht van een jongmens naar de kunst. ‘Die Nachahmung ist uns angeboren,‘ lezen we daarin, maar ‘das Nachzuahmende wird nicht leicht erkannt‘. Imitatie is aangeboren, de moeilijkheid is te erkennen wat moet worden nagebootst – dat laatste is weggelegd voor de ‘held’, zal Rilke zeggen.
Onvervangbaar zijn de beschouwingen over nabootsing in Heideggers ‘Sein und Zeit’. Waren het deze stukken die Hermans zo in hoge mate poëtisch vond bij Heidegger?
Onvergelijkelijk in hun grootse verhevenheid de verzen van Rilke, de zesde elegie.
Hermans in dit opzicht heel anders dan zijn belangrijkste leraar. Maar dat is stof voor een andere bijdrage.
- HA 1, 354. Parabel. ↑
- Kanzler Friedrich von Müller, aantekening van 25 april 1819. In: Goethes Gespräche. München [DTV] 1998. dl. 3 boek 1, p. 113. ↑
- T.a.p. ↑
- HA 7, 496. ↑