Penthesilea: Kleist, Goethe, Hermans.
2018, april. Lucas Mariën.
Het was de ambitie van de (nog jonge) Willem Frederik Hermans een Nederlandse Goethe te worden. Dat was het hoogste wat er bestond. Ik heb eerder al naar Schopenhauer verwezen, die beweert dat we ons zeer goed bewust zijn van wie in onze jeugd indruk op ons maakt, maar dat we – om het met onze eigen woorden uit te drukken – de gezichten vergeten van degenen die rond onze wieg stonden geschaard. We vergeten nooit wie we als held uitverkiezen als we dertien jaar zijn, maar we zijn ons niet bewust van de voorbeelden die we met de moedermelk hebben ingezogen. Soms verraden die zich vanzelf.
‘Pentesilea’, het drama van Heinrich von Kleist – de Hermanslezer hoort hier natuurlijk op: op het eerste gezicht hebben we hier weer een van de raakpunten tussen Hermans en Goethe, ex negativo, zoals zo vaak. Dit wil zeggen, Hermans noemt Goethe niet, maar literatuurkenners als hij er een was leggen meteen een verband naar Goethes befaamde beoordeling van Kleists eerste stuk.
Volgens Willem Frederik Hermans was ‘Penthesilea’ een meesterwerk. In een brief aan de vertaler Grashoff dd. 13 juni 1956 noemt hij o.a. dat drama als bewijs voor Kleists grootheid: ’Bij de (vooral Franse) auteurs van superklasse vergat ik nog Heinrich von Kleist te noemen (Kohlhaas, Penthesileia)‘.[1]
Goethe had op de toezending van ‘Penthesilea’ door de nog onbekende Kleist in 1808 nogal koeltjes gereageerd. Hij schreef de auteur dat hij zich met het stuk ‘noch nicht befreunden’ kon.[2] Dat is hem door het nageslacht vaak kwalijk genomen. De commentator van de ‘Hamburger Ausgabe’ van de brieven citeert bijvoorbeeld een zekere Schlagdenhauffen die dit noemde: ‘une exécution des plus inexorables de Kleist.’[3]
Goethes scepsis vindt haar grond in zijn beoordeling van ‘Penthesilea‘ als te stationair, te arm aan handeling. Maar hij zegt ook: als Kleist ‘mit eben dem Naturell und Geschick eine wirkliche Aufgabe lösen (könnte) und eine Handlung vor unseren Augen und Sinnen sich entfalten lassen (…) so würde das für das deutsche Theater ein großes Geschenk sein‘[4].
Hoe vaak heeft Hermans niet gehamerd op het belang van de handeling en de noodzaak om de ideële inhoud duidelijk te maken aan de hand daarvan? Aangezien hij in het geval ‘Penthesilea’ Goethes (terechte) kritiek niet deelt, moeten we in 1956 wel uitgaan van onrijpheid van de jonge schrijver.
Afgezien van de ‘opbouwende’ kritiek die Goethe Kleist liet toekomen blijft er ook het feit dát hij, de Olympiër, de beginneling überhaupt een antwoord waardig keurde. Een eer die bijvoorbeeld Franz Schubert, die hem zijn eerstelingen en échte meesterwerken[5] stuurde, niet te beurt viel. Maar met Kleist meende hij het goed.
Getuige ‘Kanzler’ von Müller registreerde nog een uitval van Goethe tegen Hegels leerling Gustav Heinrich Hotho, die Kleist in een recensie onheus behandeld had: ‘Die Herren schaffen und künsteln sich neue Theorien, um ihre Mittelmäßigkeit für bedeutend ausgeben zu können’[6], zou hij naar aanleiding daarvan hebben gezegd.
Maar misschien was het allemaal… precies andersom: Kleist was bezeten door een ‘agonaler Eifer’ tegen Goethe[7], schrijft Katharina Mommsen in haar monografie ‘Kleists Kampf mit Goethe’ – waarvan alleen al de titel ook de Hermansliefhebber de oren zal doen spitsen. Volgens Mommsen was de jonge Kleist op een bepaald ogenblik zelfs van plan om Goethe tot een duel uit te dagen.[8] Kortom, er is sprake van een ‘musischer Agon’[9]. Kleist wil de oude Goethe niet alleen tot een duel uitdagen, hij drijft ook min of meer openlijk de spot met hem. Met name – voor de Hermanslezer ontbeert het deze aangelegenheid geenszins aan pikanterie – wil hij Goethes kleurenleer aan de kaak stellen![10] Ik wil mij hier niet inlaten met psychologische duidingen of identificaties, maar treffend is het in ieder geval.
Heinrich von Kleist is zeker iemand die op de jonge Hermans een invloed heeft uitgeoefend, Hermans heeft het herhaaldelijk bevestigd. Kleist is zelfs, samen met Theodor Storm, ‘de eerste grote literatuur’ die hij ontdekt heeft.[11]
Hermans vertrouwdheid met Kleist bleek ook in een BRT-(televisie)-uitzending van 10 maart 1982. Jef Lambrecht had de schrijver uitgenodigd om deel te nemen aan een forum voor de nabespreking van een Australische film, ‘Breaker Morant’. Het thema van die film was ‘de rechtvaardige oorlog’. Hermans brengt op een bepaald moment het gesprek op Heinrich von Kleist die een telg was uit een geslacht van Pruisische officieren. Hermans geeft blijk van een grote parate kennis over Kleist en spreekt bijvoorbeeld, kennelijk voor de vuist weg, over diens stuk ‘Prinz Friedrich von Homburg’ – die een officier was, en in welk stuk het over militaire kwesties gaat.
De opname van het panelgesprek komt niet voor op een lijst van archiefstukken met Hermans die de VRT mij kon bezorgen. Ook de maker van het programma, Jef Lambrecht, meende tegenover mij dat de uitzending nagenoeg onbekend is.
Overigens, over de handeling als motor… De post-literatuur is er vol van, we weten van handeling intussen niet meer waar blijven. Nietzsche herinnert eraan dat de motor van de tragedies van de grote Griekse tragici – of noemde hij alleen Aeschylos? – niet handeling is, maar pathos.
______________________________________________________
- Mededeling van Rob Delvigne aan mij op 26 december 2010. Met dank. ↑
- Heinrich von Kleist: Penthesilea. Ein Trauerspiel. Stuttgart [Reclam] 2001. ‘Nachbemerkung’ p. 127. De brief van Goethe aan Kleist dateert van 1 februari 1808 (HA Briefe III, 64). ↑
- HA Briefe III, 545. ↑
- Aan Adam Müller, 20 augustus 1807. HA Briefe III, 52. ↑
- Het gaat om de opusnummers één en twee, ‘Erlkönig’ en ‘Gretchen am Spinnrad’ (allebei op tekst van Goethe). ↑
- Biedermann, Goethes Gespräche 3/2 p. 158. ↑
- Katharina Mommsen: Kleists Kampf mit Goethe. Frankfurt am Main [Suhrkamp] 1979. P. 13. ↑
- O.c., p. 39. ↑
- O.c., p. 14. ↑
- O.c., p. 88. ↑
- Otterspeer, Biografie 1,104. ↑