De boodschap van Goedertier Posts

Steekkaart Leynen 2

 

 

 

Augustus 2023. Coralie Coloratuur.

 

Hilda Leynen neemt contact op met Eva Koehn op 21 december 1974. Ze noemt zich Fräulein en stelt zich voor als kunstenares. Als dusdanig, schrijft ze, heeft ze zich ‘sinds vele jaren’ met het Lam Gods beziggehouden. Het zou haar nu te doen zijn om ‘wetenschappelijk’ onderzoek, en om de waarheid omtrent Koehns dossier en de diefstal van de Rechtvaardige Rechters aan het licht te brengen.

Op 15 september 1978 stuurt ze Eva deze foto. Ze vindt het daarbij nodig erop te wijzen dat ’de ridder op de achtergrond geen oeroud schilderij (is), maar een moderne tapisserie uit Zwitserland‘.

De ridder draagt een koningskroon, hij is een Parsifal – in de Wagneriaanse versie. Op onze steekkaart ‘Graal’ en in Mariëns boek ‘Nederland 1 Bolwerk van de geest’ –werd gewezen op de betekenis van die graal-romantiek voor het milieu van Van Cauwelaert, dat kort daarvoor begonnen was zich ‘christen-democratisch’ te noemen, in paats van – zoals vroeger – katholiek/katholieke partij etc. En – in Mariëns boek dan – op het feit dat het in dat milieu niet ongewoon was Van Cauwelaert met ‘duce’ aan te spreken.

Ook Hilda Leynen is geïnteresseerd in dat complex: de graal, de politieke elite van de tafelronde, de ideale maatschappij, kruistochten, tempeliers. Ze zal bijvoorbeeld een opstel schrijven over de Lijkwade van Turijn, die door kruisvaarders mee naar Europa zou zijn gebracht, een opstel dat gepubliceerd werd en waarnaar in de desbetreffende publicistiek nog steeds verwezen wordt: Linceul-de-Turin.fr

2.

Maar in het algemeen is Leynen wel het lot ten deel gevallen van de vrouw in de ‘ware’, de ‘ideale’ maatschappij van Van Cauwelaert c.s.. In intellectuele aangelegenheden wordt ze niet au sérieux genomen. Ze schnabbelt hier en daar wat. Een paar keer mag ze in de Gazet van Antwerpen iets over de Rechtvaardige Rechters schrijven, maar in het algemeen…

Tegenover Eva Koehn beklaagt ze zich dat het gerecht niet echt geïnteresseerd is in wat ze aanbrengt en dat ze behandeld wordt als een fantaste. Dat is geen slechte wil van die mensen, schrijft ze, maar met een zeker onbegrip zijn ze wel behept.

Wat zij zelf over de Rechtvaardige Rechters te berde brengt is in de context waarin ze leeft opvallend informatief en zakelijk. Ze gaat in tegen de woekering van verhalen, tegen het folklore-karakter van wat er in omloop is. De pendelaars, helderzienden en koffiediklezers spoken op dat moment nog rond tot in de boeken van Karel Mortier toe.

Leynen probeert als een van de weinigen ballast af te werpen en échte vragen te stellen. Ze probeert het voorgekauwde te ‘hinterfragen’.

3

Hilda Leynen was kennelijk goed thuis in het milieu van de Gazet van Antwerpen. Ze kende de journalisten Leys en Kerckhaert, die als eersten contact hadden gezocht met de familie Koehn.

Nog zo’n schnabbel: ze schrijft televisiekritiek voor ‘een van onze kranten’ laat ze Eva weten, maar ze verzwijgt de naam van de krant, zeker uit angst dat de roep van de Gazet tot op het eiland Sylt zou kunnen zijn doorgedrongen en dat ze daar voortaan met de nek zou worden aangezien.

In het Archief Rechtvaardige Rechters bevinden zich nog een paar aantekeningen in verband daarmee. Lucas heeft in 1998 en in 2002 met de broer en erfgenaam van Fräulein Leynen gesproken, Herman heette die. Die onderkende in het werk van zijn zus » twee grote complexen van vragen:

  1. Waar zit het paneel van de Rechtvaardige Rechters?
  2. Waarom is het gebeurd? «

Het waarom.

Hilda was de eerste die verder keek dan het zuiver materiële aspect van de zaak, die zich afvroeg welk scenario achter de hele affaire stak.

Stel, het paneel wordt teruggevonden, de normale toestand hersteld, de diefstal is alleen maar een incident geweest, een – volgens de sprachregelung van het bisdom – een fait divers dat mettertijd zou worden vergeten als zoveel andere schanddaden van dat systeem.

Maar nu, zolang het paneel van Jef van der Veken de plaats van het origineel moet blijven innemen, kunnen ze er niet stilletjes over zwijgen, over de reden waarom dat een kopie is. Ze moeten blijven uitleggen dat er iets scheef is gegaan. En altijd zal daar ook om het hoekje komen kijken: het gevaar van het klaarblijkelijk worden van massief bedrog, van de non-existentie van een rechtsstaat, van het bestolen-zijn  van een heel volk.

Maar gebleken is door de diefstal ook de betrokkenheid van het niet-bevrijde deel van Nederland bij het kunstwerk van Jan van Eyck. Was dat al het begin van een niet-feodale cultuur? Van identiteit?

Als het paneel van de Rechtvaardige Rechters nog bestaat en wellicht ooit terugkomt…

Een dreigend gevaar?

Als de literatuur er niet was tenminste, om de diefstal te perpetueren naar de geest. Om te zorgen voor een voortzetting van de diefstal met andere middelen. (Zie ook Mariëns ’Nederland 1 Bolwerk van de Geest’ 2023. Verschenen bij het Paradigma.)

 

4

Leynen geeft Eva Koehn uitleg over wat ze de ‘Stofftapete’ noemt, op de achtergrond van haar foto. Ze had beter ‘Tapisserie’ geschreven; het gaat niet om behangsel maar om echte tapisserie. Over het algemeen is Leynens Duits nochtans duidelijk minder slecht dan dat van alle andere correspondenten uit het niet-bevrijde deel van Nederland die met Eva contact opnamen. Leynen was ook de eerste die het onwaarschijnlijke verhaal van Mortier over Koehns onderzoek als ‘speciale opdracht van Goebbels’ naar het rijk der fabelen verwees. En wel in een van haar schnabbels, in ‘Wetenschappelijke Tijdingen’, 1979, XXXVIII, kol. 181-192 en kol. 231-246: ‘De verloren Rechtvaardige Rechters’.

Ze ontkracht daarin de nazi-verhalen van Mortier en wijst op de in-officiële, persoonlijke kant van Koehns onderzoek. Maar haar objecties werden vanzelfsprekend genegeerd, doodgezwegen, niet waargenomen. De versie Mortier bleef de enige die erkend werd en herhaald en nagepraat. Daar zou het ook bij blijven tot bij het ter perse gaan van de Paradigma-webstek in 2016.

5

Over tapisserie gesproken – Leynen hield zich, ‘als kunstenares’, zelf ook bezig met weven… Als we dat mogen contextualiseren: het past(e) in het kader van het neo-mediëvalistisch kunstbegrip van het klerikaal milieu in die tijd. Én het was een bijdrage die vrouwen nog konden/mochten leveren. Rubriek ‘vrouwelijke handwerken’. Ook over het grote ongemak dat vrouwen, precies die van de generatie Leynen, ook in Tartufistan voor de hoeders van de ’ware aard der vrouw’ begonnen te veroorzaken, maken we een aparte steekkaart.

–> Het Vrouwengevaar: » ‘t Is dan toch maar een meisje. «

Maar het ‘katholiek renouveau’ van na de eerste wereldoorlog bestond op het gebied van de ‘kunst’ onder andere in een opgeven van de neogotiek. Het paradigmatische voorbeeld was de Basiliek van Koekelberg. Dit ‘symbool van het katholieke België’ was vóór de oorlog nog opgezet als neogotisch bouwwerk. Er was zelfs al begonnen met de opbouw van de fundamenten. Maar na de oorlog scheen dat plan verouderd en achterhaald te zijn. Er werd een volledig nieuw ontwerp gemaakt en met de bouw werd gewoon opnieuw begonnen. Duidelijker dan voorheen werd er nu gebruik gemaakt van moderne technische mogelijkheden en materialen. En dat was dan in de eerste plaats het gewapend beton. Ter verfraaiing van betonnen vlakken kon dan tapisserie worden gebruikt. Zo konden oude, ambachtelijke technieken geïntegreerd worden in een modernistisch vocabularium.

6

Een van Leynens schnabbels, ze tekent illustraties, vignetten voor een boekje van Anton van de Velde, die een vriend is van haar vader, en een typisch katholieke schrijver en fascistische propagandist.

Anton van de Velde had connecties met de ‘Pelgrimsbeweging’, een vereniging van christelijke ‘kunstenaars’ die ijverden voor de neo-mediëvalistische aanpak. In het geval Van de Velde ging dat gepaard met sympathieën voor Rex-Vlaanderen, de Schoonvlaamse dépendance van de klerikaal-fascistische beweging van Léon Degrelle. Een lid van de familie Leynen, Hubert, behoorde tot de leidinggevende figuren in die organisatie.

De graalridder was ook populair bij Rex. Er bestaat een affiche van de SS-brigade ‘Wallonie’. We hebben jammer genoeg geen afbeelding van betere kwaliteit kunnen bemachtigen, maar de boodschap is leesbaar: een ridder in volle wapenrusting zweeft boven een tank van de SS-brigade ‘Wallonie’, als immateriële geestesverschijning boven de concrete, materiële tank. Een beetje mistig, nevelig. Dat was ook wel de bedoeling van de graficus.

C.c.A.e.d.

Steekkaart: van Cauwelaert/Duce

 

Coralie Coloratuur, juli 2023.

 

In het boek ‘Nederland 1 Bolwerk van de geest’ van Lucas Mariën wordt naar waarheid vermeld dat Frans van Cauwelaert in zijn milieu ‘duce’ genoemd werd. Mariën geeft twee bewijsplaatsen, beide uit boeken van de belangrijkste hagiograaf van Edward (‘Priester’) Poppe, Fernand van de Velde. De eerste komt uit ‘Edward Poppe en de Vlaamse Beweging’ en is in orde.

Met het tweede is er iets misgegaan, blijkt uit een nog eens herhaalde controle: in een convoluut met fotokopies is er iets door elkaar geraakt, misschien al jaren geleden: het citaat komt uit het tweede of het derde deel van de hagiografie van Poppe, dat kunnen we met de ons op dit ogenblik ter beschikking staande middelen niet achterhalen. Het is ook onmogelijk de originele boekdelen op dit ogenblik ter inzage te krijgen. Maar dit hieronder is een kopie van bladzijde 456 van het tweede of het derde deel van het boek van Van de Velde over Poppe. Het gaat om de derde regel, van onderaf te beginnen.

Interessant in verband hiermee ook: de steekkaarten Graal, Hilda Leynen 2 (wordt voorbereid).

 

 

 

Steekkaart ‘Duce’

 

Coralie Coloratuur, juli 2023

Duce, leider, führer –> Van Cauwelaert.

 

 

Steekkaart Winders 5

 

Coralie Coloratuur, 30 maart 2023.

 

Max Winders was niet alleen ridder in de orde van Malta –> Steekkaart: Max Winders, hij zat ook in de top van de orde van het Heilig Graf, te midden van (haast alleen) leden van de koninklijke familie. De fotocopie hieronder komt uit:

Pierre Goemaere: Les Chevaliers du tombeau vide. Charles Dessart, éditeur, 1967.

 

 

 

Ze hebben wel erg hun best gedaan om Winders in te lijven, in te binden… zodat hij geen gevaar meer opleverde. Curieus ook: ze hielden Henry Koehn voor een volle nazi; als die dat echt was geweest, dan zou Winders een zware collaborateur zijn geweest. En die mocht zich thuis voelen in de “hoogste” kringen van het land.

 

C.c.A.e.d.

 

 

 

Aanwinst.

Aanwinst.

Heb ik geen geweten? En indien toch, waarom zwijgt het. Wat is bij mij anders?

 

Lucas Mariën. Op Sylt, 22 februari 2023.

 

Het Archief Rechtvaardige Rechters kan zich verheugen over nieuwe aanwinsten. Ik wil hier een bescheiden object voorstellen dat mij persoonlijk veel plezier doet: het gaat om een kleine ingelijste prent, een lithografie. Voor de grootte, confer de balpen op de foto.

Ik heb het werkje nog zien hangen in de werkkamer van Henry Koehn in het Widderhaus, het Ramshuis, in Kampen op Sylt kort voor dat afgebroken werd, 15 jaar geleden.

Dit is het Widderhaus in 1951.

Het is een met de hand ingekleurde lithografie uit het midden van de negentiende eeuw. De prent is een realisatie van Ed. Lobe, die afbeeldingen verkocht van objecten in Weimar en omgeving.

Onze prent stelt de werkkamer van Friedrich Schiller voor, die in de hoofdzaken nog onveranderd bestaat in Weimar in het Schiller-huis. Het drukje is ingelijst in Hamburg in de jaren twintig van de vorige eeuw. Heeft Koehn zelf dit laten doen? Kennelijk heeft iemand het op een bepaald ogenblik nodig geacht wat van het bladzilver van het lijstje weg te krabben, maar het er dan toch maar bij gelaten.

Het Archief Rechtvaardige Rechters bezit een tekst van Koehn, van kort voor het einde van de oorlog, waarin hij zijn kijk op de wereldsituatie uiteenzet voor zijn schoonvader. Omdat die Koehns handschrift niet zou kunnen lezen heeft Koehns vrouw, Eva, de tekst netjes overgeschreven met de schrijfmachine.

De relatie van Koehn tot Goethe was duidelijk. Om te beginnen bezit het Archief een door Koehn gemaakt excerpt van Goethes werk. Hij heeft namelijk de passages waarin Jan van Eyck ter sprake komt netjes overgetikt en van met de hand geschreven kanttekeningen voorzien. De thematiek heeft hem onmiskenbaar geboeid.

Maar de geschiedenisfilosofische kant, die o.a. blijkt uit het stuk voor zijn schoonvader, is wel in de eerste plaats afkomstig van zijn vriend Oswald Spengler – van de Untergang des Abendlandes, de wereldwijde bestseller van de jaren twintig. Spengler (en Koehn) zijn ter zake beïnvloed door Goethes begrippen ‘Morphologie’ en ‘Gestalt’. In een aantekening op het genoemde Van Eyck-excerpt geeft Koehn te kennen dat hij Spengler als ‘kenner van de mens en van het leven’ hoger aanslaat dan Goethe. Sic.

Maar Schiller? Henry Koehn bezat een uitgave van werken van Schiller, minder chic dan de Jubiläumsausgabe van Goethe die hij had. Maar er was dus ook deze prent, die in zijn werkkamer hing. Schiller was een buitengewoon noeste werker – heeft dat Koehn bewogen… Als voorbeeld? Als aansporing? Maar voor de rest – geen citaten, niets. Over de aanwezigheid van Schiller in zijn denkwereld weten we niets.

Henry Koehn in 1940, waarschijnlijk in het ouderlijk huis – dat later gebombardeerd zou worden – in Hamburg. Dit is nog niet het Widderhaus, cfr de ramen.  Hij is hier – met een pincet – doende een gevangen vlinder te behandelen. Naast hem staat een fles met watten, in ether gedrenkt, die gebruikt werd om de vlinders te verdoven (of te doden?). Er is een vlinder naar Koehn genoemd.

 

Een andere opvallende lacune is Nietzsche. Zeker als je beseft hoe belangrijk die voor Spengler was. Het enige wat we daarover achterhaald hebben, was dat Koehn aanwezig was bij de Nietzsche-lezing van Spengler in Weimar in 1924, alwaar hij zijn visitekaartje aan Nietzsches zus Elisabeth overhandigde.

Deze prent: een acquisitie waar we erg blij mee zijn. We plaatsen ze zelfs niet in het Archief Rechtvaardige Rechters maar houden ze voor onszelf.

Is dat slecht?

In een tijd waarin zelfs het laagste uitschot van politici van het Waardenwesten voortdurend loopt te kermen over moraal en de afwezigheid daarvan bij de niet-waardenwestelijke collega’s – terwijl het allemaal huichelarij en schijn is – doen wij daar niet aan mee.

We vragen ons zelf ook af hoe iemand als schrijver en belichamer van het wereldgeweten, hoe iemand met een zo uitgesproken gevormd geweten, zo slecht kan zijn?