Kerstverhaal 2020

Geen jaareinde zonder Eurykleia’s Kerstverhaal

Eurykleia. 24 december 2020.

Herzien: 27 januari 2021.

 

Het hoogtepunt van het kerstfeest is bij de betere families sinds enkele jaren het voorlezen van mijn nieuwe kerstverhaal – als de kinderen naar bed zijn. Maar nu de kerstviering overal maar op een laag pitje staat…

Stuur elkaar een mail met de link naar dit gewrocht.

Voordeel: als iedereen zijn kerstverhaal in stilte voor zich kan lezen, zal er minder glühwein worden gemorst en minder in tot vuisten gebalde handen verkruimelde koekjes zullen op het tapijt belanden.

*

 

‘Hemel, waar ben ik!’ Voltaire: Semiramis. V, 6.

Stientje had me vooraf geraadpleegd. Mijn relatie met Zoetesmeer ‘inspireerde’ haar. Kon zo’n platonische verhouding ook met terugwerkende kracht worden beleefd, wou ze weten. Stroopsmeerderij.

‘Je zou eerst en vooral moeten zien te verkrijgen dat Armand je niet meer tutoyeert,’ opperde ik.

Stientje Averechts wilde dat ik haar nieuwe roman ‘De Verkeerde Man’ bij Het Paradigma zou uitgeven – van de hoernalituur naar de echte literatuur, naar de avant-garde zelfs, dat is haar grote ambitie.

En ze werd zo mijn beste bondgenote bij het werven van Varg Vuylebeau voor de uitgeverij – om zelf een voetje binnen te krijgen, ik weet het, maar als het kan helpen! Ik wilde Vargs bundel ‘Tandbederf’ te allen prijze opnieuw uitgeven. Ik had Averechts’ manuscript al onder de titel ‘De Verkeerde Man’, ‘De Mesalliance van de Eeuw’, en ‘De Mesalliance van het Millennium’ op mijn bureau liggen gehad, maar het lukte Stientje niet er een opgewekt verhaal van te maken dat ook verkoopbaar zou wezen. Ik zal de hele historie hier niet navertellen, maar voor ik het wist had ik al toegezegd dat ik naar haar feestje zou komen. Varg zou er ook zijn, verzekerde Stientje me, de gelouterde en tot inkeer gekomen Varg Vuylebeau.

Ik ben er overal zelf bij geweest, ik heb zelfs in het middelpunt van de gebeurtenissen gestaan. Tenminste, bij het dramatische einde ervan.

Zuster Maria-Jozefa, E.H. Verontschøldig en ik waren nog bezig onze mantels op te hangen in de vestibule. Er klonk gedempte muziek die de bezoekers in een sfeer moest brengen als van een warme omhelzing. Stientje had daarvoor de ouverture tot Tannhäuser uitgekozen, de Préludes van Liszt en het Vorrei vendicarmi del perfido cor van Händel.

Pijnlijk – we konden daar in de vestibule niet anders – we moesten de laatste onderrichtingen en dreigementen van Stientje aan Armand mee aanhoren door de deur naar de salon, die half open stond. Kennelijk had ze Armand uitdrukkelijk verboden om iets te zeggen, wat dan ook.

‘Als je rechtstreeks aangesproken wordt, dan moet je beginnen hoesten of desnoods een hartaanval simuleren. Alleen als je rechtstreeks iets gevraagd wordt moet je zeggen ach, ik weet niet zo eh… In ieder geval: één ding bovenal: geen woord spreken.’

*

Dit jaar had Stientje twee kerstbomen, een in de hal en een in de woonkamer. Omdat ze de nieuwe jarretelles die ze van Armand cadeau gekregen had niet zomaar in dit gezelschap kon vertonen, had ze zichzelf ter compensatie zo opgesmukt, dat ze bijna ook voor een kerstboom kon doorgaan.

De eerste vraag van Zuster Maria-Josefa, de mondaine Tartufistaanse diplomate bij de Heilige Stoel.

‘Die kerstboomballen, Stientje, is dat nog met de mond geblazen glas?’

‘Daar heb ik genoeg veilingen voor moeten afketsen,’ antwoordde Stientje. ‘Jij bent tenminste iemand die dat ziet, Maria-Jozefa.’

*

De “hoogste instanties” hadden Zoetesmeer gevraagd zich om Vuylebeau te bekommeren. En de directie van diens krant natuurlijk, die zich zoveel moeite heeft gegeven om een andersdenkende in haar staf te krijgen.

‘Hoogmoed, superbia bij Thomas van Aquino, is de zonde die iemand ertoe brengt zichzelf te zien als meer dan hij echt is,’ doceerde Jos. ‘En die derhalve meent in een positie te verkeren van waaruit hij op anderen neer kan zien om op die manier zijn slechtheid ten opzichte van die anderen voor zichzelf te kunnen rechtvaardigen. Dat staat in de Summa Theologiae, IIa – IIae, 162.’

‘Ga je dat kunnen onthouden, Varg?’ vroeg Maria-Jozefa. ‘Je moet altijd maar goed naar professor Zoetesmeer luisteren en doen wat hij zegt. Voor je eigen bestwil.’

De tenen van Zr. Maria-Jozefa stonden in een hoek van negentig graden aan haar voeten. In die stand werden ze gehouden door schoenen met extreem hoge naaldhakken, die stiletto’s heetten. Ze waren het enige wat Maria-Jozefa altijd in Rome kocht. Als ze door de onderaardse gangen van de Eeuwige Stad van het ene gebouw naar het andere moest, kon ze zich zonodig met haar schoenen verdedigen tegen uit de duisternis opdoemende belagers.

Stientje klapte in de handen om aandacht te vragen.

‘Beste vrienden… Varg Vuylebeau hier heeft zich bereid verklaard om ons exclusief een paar bladzijden uit zijn autobiografie voor te lezen.’

‘Keurbladzijden,’ corrigeerde Varg bescheiden, ‘het zijn keurbladzijden, zo heette dat vroeger toch ook. Ik voel me met deze traditie verbonden. Het gaat over een droom van een gouden tijdperk, het is nog niet helemaal af.

Het was niet duidelijk of Stientje misschien expres of onbewust toch iets wilde laten zien van de nieuwe jarretels, haar kerstgeschenk. Ze was niet echt extreem kort gerokt – naar mijn maatstaven – maar haar nieuwe jarretels waren ongetwijfeld bijzonder lang. Telkens als ze ging zitten bood dat een zeker spektakel. Ik zorgde ervoor dat Jos niet vlak tegenover haar kon blijven zitten doordat ik een kleine zwakte veinsde en hem vroeg – Stientje bood lavendelwater aan, maar ik eiste eau de cologne, en dat Zoetesmeer die uit de auto ging halen. Lavendel is slaapverwekkend en ik besefte terdege dat Stientje me in slaap wilde sussen en verdoven. Ik wilde ook dichter bij de open haard met het knappende vuur zitten. Zo wilde het lot dat Varg Vuylebeau tegenover haar kwam te zitten. Het noodlot, mag ik in dit geval wel zeggen.

Waarom moeten mijn kerstverhalen altijd met horten en stoten verlopen? Misschien heb ik toch een grotere begaafdheid voor politieke tribunes en stakingsoproepen als voor de zuivere literatuur.

Het was al een tijdje geleden dat Varg Vuylebeau zich in gedichten voor god uitgaf. De voormalige miles gloriosus had door Zoetesmeers lessen geleerd dat hij zijn eer moest stellen in de nederigheid en dat het erop aan kwam dáárin de grootste te worden.

‘Hij werkt nu aan een autobiografie die negenenveertig boekdelen zal beslaan,’ informeerde Zoetesmeer het gezelschap, toen Varg zich een ogenblik verwijderd had.

‘Hoe schoon nochtans,’ zei E.H. Verontschøldig uit Damme, de vaderstad van Tijl Uilenspiegel, ‘waren die gezangen eertijds. Bijvoorbeeld van een – ik citeer – “glijbaan om op stil te zitten”. Onze dichter is het slachtoffer van de nijd van de middelmatigen.’

‘Maar daarom wil Eurykleia hem juist opnieuw uitgeven! Nietwaar Eurykleia?’

‘Vergeet dat probleem van die “ontsnappende dromen” niet,’ kon ik zelf niet nalaten op te merken, waarna ook Zuster Maria-Jozefa begon te citeren:

‘”Van de aandriften wordt het toilet, met daarin het proces ervan gemaakt”.’

Kortom, er heerste een ontspannen sfeer.

‘En vergeet niet, nu zit hij onder de vleugels van Jos. Als allerhoogste geruststelling kan dat tellen,’ vleide Stientje.

‘Eenvoud en bescheidenheid, heeft Zoetesmeer hem geleerd, nietwaar Jos? Toen is hij begonnen zijn autobiografie te schrijven. Een louteringsproces is dat. De titel luidt Slechts Journalist.’

‘Bescheidener is niet denkbaar.’

‘Er ligt een klare beslissing aan ten grondslag. Hij wil bescheiden en nederig zijn. Geen astrofysicus, geen quantenmechanicus, oncoloog, pediater meer. Maar dus Slechts Journalist.’

‘Armand heeft juist een levenscrisis als die van jou met succes overwonnen,’ richtte Stientje het woord tot Varg, die nu weer binnenkwam en weer tegenover haar ging zitten.

‘Het beste is dan dat niet onder stoelen of banken te willen steken. De mensen weten het sowieso.’

‘Mijn levenscrisis heb ik glansrijk overwonnen,’ zei Varg. ‘We moeten leren in de toekomst te zien.’

‘Bij Armand was het zo dat hij eerst jeugdherbergsvader wilde worden, toen hij nog klein was,’ vertelde Stientje spontaan. ‘Toen hij dan in zijn puberteit kwam, werd gynaecoloog zijn droomberoep. Nadat hij met mij getrouwd was werd het opnieuw jeugdherbergsvader.’

‘Misschien had hij ingezien dat een gynaecoloog wiskunde moet kennen,’ opperde Varg.

*

Ik bleef niet de hele tijd in de salon. Tussendoor moest ik ook wel eens naar het toilet. Wat lag er meer voor de hand dan een paar treden de trap op – kijkje nemen op de overloop. Hoe Stientje haar huishouden bestierde. Waar diende die gecapitonneerde deur van een van de slaapkamers voor?

In de salon werd nog steeds over de toekomst van de voormalige Miles Gloriosus geraisonneerd.

‘We moeten niet blijven stilstaan bij kleine fouten – Wie heeft die niet gemaakt?’

‘We moeten vooruitkijken,’ beaamde Jos.

‘Dørven vooruitkijken.’

‘We moeten blijven geloven.’

‘Dørven blijven.’

‘Blijven wat?’

‘Geloven.’

‘Is het nu geloven of durven?’

‘Dørven ook.’

‘Zolang je zoekend onderweg bent,’ kwam Maria-Jozefa tussenbeide, ‘zolang kan er eigenlijk niets fout gaan.’

‘Dat heeft professor Zoetesmeer mij ook geleerd,’ zei Vuylebeau zo bescheiden dat het bijna onhoorbaar was. Maar niet voor  Maria-Jozefa:

‘Je kunt altijd nog bijleren,’ zei die, ‘heb je de kerstverhalen van Eurykleia al gelezen, Varg?’

‘Ik lees geen kortverhalen,’ zei Varg, plotseling ondraaglijk hautain.

‘Waarom niet?’

Hij zette een gezicht van de hoogst denkbare bescheidenheid op en zei:

‘Omdat ze te kort zijn.’

*

Armand zat er bij maar durfde zich nauwelijks te bewegen en al helemaal niets te zeggen. Één keer had hij ‘ach, ik weet niet zo… eh’ gemompeld, toen Varg hem rechtstreeks had aangekeken – later zou Stientje zeggen dat het door diens loensen was – in feite had Varg een blik willen werpen op haar jarretelles, die door de korte feestdress telkens weer een ogenblik te zien kwamen.

In plaats van Armand in de ogen te kijken, keek Varg onder de rokken van Stientje en kreeg daarvan een “ontsnappende droom”.

Dit alles bracht de voormalige miles gloriosus, met andere woorden, danig van zijn stuk, zodat hij zelfs een groot deel van de lessen van Zoetesmeer ter plekke dreigde te vergeten. Hij werd door het ondergoed van Stientje teruggebracht op het slechte pad! Kortom, hij was zijn hele bescheidenheid inclusief Thomas van Aquino compleet vergeten en begon te lallen over ‘de uitgebreide kennis die ik bezit’ maar toch vooral over: ‘ze gunnen mij mijn prestaties niet.’

Zoetesmeer probeerde zijn leerling met een zo bescheiden mogelijk ‘sss’ en zo onopvallend mogelijk gesticuleren op het rechte pad te houden.

‘Jezus Maria! Hij wordt opnieuw ernstig ziek!’

Moraaltheologen zijn vanzelfsprekend gewoon dat niet naar ze geluisterd wordt, maar nu scheen Jos toch ernstig te wensen dat niet al zijn lessen tevergeefs waren geweest. Hij wrong zich de handen en mompelde iets van ziektes die chronisch zijn en die slechts schijnbaar genezen.

‘Ze gunnen mij niets,’ dramde Varg intussen door, ‘ik heb gedichten geschreven als astronoom en als ruimtevaarder. En doorwinterde astronomen en ruimtevaarders stonden vol bewondering over mijn kennis van zaken. Ik heb ook een tekst geschreven waarin ik alle Nobelprijswinnaars en mijzelf distantieerde van beunhazen en knoeiers. Ik heb over de Rechtvaardige Rechters geschreven. Toen kreeg ik nog op mijn kop van de chefs van de krant wier standpunt was dat hoe meer idioten zich met de Rechtvaardige Rechters bezighielden, hoe beter. En dat ik het debat niet op een hoger niveau had mogen brengen.’

*

Zo ging dat maar door. Om me met eau de cologne te besprenkelen en uit mijn zakfles iets substantiëlers te consumeren dan de slappe thee van Stientje, toog ik nog maar eens naar de vestibule.

Gevolgd door Armand.

Die gaf me bij de kerstboom bij de ingang van het huis een pakje dat hij achter zijn rug had gehouden. Eigenlijk was het geen pakje maar een papieren zakje met twee dragers.

‘Wat is dat, Armand?’ vraag ik zo, terwijl ik in het zakje keek.

‘Een bikinitrimmer,’ klonk het triomfantelijk.

‘Is dat nu een bikinitrimmer?’

Zeg ik zo.

Nog steeds niet van mijn verbazing bekomen. Maar op dat ogenblik – deze jeugdherbergsvader… (Nooit werd een aankondiging dat ik zelf bij de gebeurtenissen betrokken was sterker bevestigd als in dit geval.)

Bons, gerinkel, scherven… Alles ging zo ongelooflijk snel!

Van Zoetesmeer ben ik zoiets niet gewoon.

Ik moet toegeven dat ik een afgrijselijke gil slaakte: Armand was handtastelijk geworden!

En terwijl ik nog gilde haalde ik al uit voor een dreun die ik hem zou geven, maar ik sloeg in het ijle! Armand was namelijk zo geschrokken van mijn kreet dat hij, achteruitgeslingerd, in de kerstboom terechtkwam en, behangen met de door Stientje met zoveel zorg in de boom gedrapeerde lampjes en kerstbollen, probeerde weer overeind te krabbelen.

‘Eurykleia wordt in de vestibule lastig gevallen door Armand,’ riep Maria-Jozefa, die haar hoofd door de deuropening stak.

‘Het is niets, het is niets! Waarschijnlijk is Armand…’ Stientje – in de salon – wilde met grote haast overeind springen om zich naar de vestibule te begeven, maar ze bleef met haar jarretelles hangen aan een uitsteeksel van de zware neogotische fauteuil van gebeeldhouwd eikenhout waarin ze gezeten had.

Weliswaar speelde ik een hoofdrol als slachtoffer bij de gebeurtenissen in de vestibule en was ik er dus in de salon niet meer bij, maar ik heb alle getuigen zorgvuldig ondervraagd en kan garanderen dat de gebeurtenissen zich ook daar niet anders hebben voorgedaan dan ik ze hier beschrijf.

Eerst rekte de vast hangende jarretelle uit tot haar maximale lengte. Maar ze was dus nog nieuw en zo veerkrachtig dat Stientje teruggeslingerd werd en dus door haar jarretelle als het ware gekatapulteerd werd en in de kerstboom van de woonkamer belandde.

De grootst mogelijke verwarring.

Verontschøldig en Zoetesmeer waren de vestibule in gekomen. Een ogenblik staken ze de hoofden bij elkaar.

‘Volgens jou es dat døs een bekkini-tremmer, Jos?’ verwonderde Verontschøldig zich, maar bij de aanblik van de met dennennaalden en scherven van kerstbollen behangen Armand begon hij dan toch de gebeden voor de stervenden te zeggen en Zoetesmeer – je zou verwachten dat hij zich om mij bekommerde, maar nee! Ook hij knielde bij Armand neer, om die de biecht af te nemen.

Intussen kwam Stientje met verbeten gezicht, evenzeer behangen met kerstornamenten en gebroken met de mond geblazen kerstboomballen en ten gevolge van de onklaar geraakte jarretelles afzakkende kousen uit de keuken, de deegroller zwaaiend en zonder enige twijfel voornemens Armand de – nog verhevigde – dreun te geven die ik eerder geconcipieerd had, benevens menige andere. Maar zuster Maria-Jozefa sprong tussen de gebelgde echtgenote en de ter aarde liggende boosdoener in, waarbij ze in één beweging een stiletto van haar voet rukte om Stientje aldus met de zwaarste consequenties te bedreigen als die de deegroller de facto zou hanteren. Wat niet wegnam dat ze kalmerende woorden sprak:

‘Stientje treurt terecht om haar ambachtelijk geblazen kerstbollen, maar we moeten blijven geloven.’

‘Blijven dørven geløven,’ vervolledigde Verontschøldig.