Apoftegma 8
1 februari 2020. Lucas Mariën
Henry Koehn – hij noemde zich tenslotte cultureel antropoloog en hij had curieuze praktijken bestudeerd in uithoeken en barre streken – laat zelden iets blijken van verwondering over Vlaamse toestanden. Zelfs de ongelooflijke lotgevallen van het grote schilderij van Van Dyck uit de kerk van Dendermonde inspireren hem niet tot waarneembare verbazing. We hebben die vaderlandse actie waarbij de socialisten van Dendermonde dat werk in veiligheid zouden brengen eerder beschreven. Koehn als fotograaf (5). Het doek werd gewoon opgerold en op een open vrachtwagen geladen. Daar bovenop kwamen het huisraad en de schoonmoeder der socialisten. De rol werd als zitmeubel gebruikt en tenslotte achtergelaten ergens in een stal in Frankrijk. Toen Koehn het terugvond was het in feite reddeloos verloren.
Als Duitsers horen dat je met een accent spreekt komt het van de weeromstuit: Ah, u bent Nederlander. Ze kunnen een Russisch, Frans of Angelsaksisch accent heel goed van elkaar onderscheiden. Voor Nederlanders hebben ze respect. Dat je een Vlaming zou kunnen zijn komt niet bij ze op, een Vlaming is niet iets als een Nederlander, hij staat nergens voor. België zien ze sowieso als een Franstalig land. Intellectuelen weten weliswaar dat daar nog een ander volkje actief is, maar dat telt niet echt, is zoiets als folklore. Nederlanders zijn daarentegen knap, een klein land weliswaar, maar bij de pinken. Spelen een rol in de kunst, de wetenschap, de cultuur in het algemeen. Hebben een roemruchte geschiedenis. De grootste Duitse dichters hebben aan die geschiedenis stoffen ontleend: Egmont, Don Carlos… Aan zijn Geschiedenis van de Scheiding van de Nederlanden had Schiller zijn professoraat in Jena te danken. Beethoven was ook een Nederlander, van afkomst, net als een paar van de belangrijkste schilders: Van Eyck, Bruegel, de uitvinders van het landschap en schilderkunst… Aan dat alles denken ze dus als ze zeggen Ah, u bent Nederlander. Onwaar is het niet, en ik laat ze dan in hun wijsheid als ik er van uit kan gaan dat het om een oppervlakkig, eenmalig contact gaat. Anders moet ik alles beginnen uitleggen. Van de putsch die de Nederlanden voor de tweede keer scheidde, over de knevelarij van het zuiden door de katholieken en dat Goethe over een ‘satire op het volk’ sprak. Dat ik de Belgische nationaliteit niet erken en de Nederlanden wil herenigen en dat Willem Frederik Hermans zich vergiste toen hij dit een uitzichtloze onderneming achtte. Ik zou het vijfhonderdjarenplan tot normalisatie en gezondmaking van de Zuid-Nederlandse mens moeten uitleggen. En dat er een groot proces zal komen tot rehabilitatie van de slachtoffers, kunstenaars, heksen, ketters, en dat de paus als voorzitter van de meest criminele organisatie uit de geschiedenis van de mensheid daar zal moeten verschijnen met een bol aan zijn been in een gestreept pak met een dito potske op.
In oktober 1941 maakte Henry Koehn een reis naar Noord Nederland en naar Vlieland, waar hij nog familieleden van zijn moeder vond. Hij is zich ten zeerste bewust van zijn Nederlandse wortels; aan Vlaanderen denkt hij daarbij niet. Zijn houding is daarbij typisch voor die van veel Duitsers, ook nu nog.
Opgetogen is hij over Den Haag, een van de “meest gecultiveerde steden van de wereld”. Ook wat hier volgt citeren we uit zijn reisaantekeningen:
“Men krijgt door de levenswijze, d.w.z. de mensen, de façades van de huizen enz. tegelijk ook de indruk van de individualiteit en vrijheid van de enkeling, zoals ze typisch is voor de noordse mens en in het bijzonder de Hollander. Hiervoor spreekt duidelijk het beeld van de fietser, die rechtop en recht (aufrecht und gerade) zittend met een goede houding en verzorgde kledij, zoals men dat in Kopenhagen ook ongeveer zien kan, en in Stockholm, met goede verkeersdiscipline ook bij drukte zijn weg fietst. Typisch daarbij is dat in Holland iedereen fietst, jong en oud, hooggeplaatst of niet, dus ook de hoge ambtenaren enz. Totaal in tegenstrijd hiermee is het beeld van de fietser in België. Daar zie je alleen maar lage stuurstangen en krom zittende fietsers. Terwijl de Hollander op de fiets zit, ligt de Belg erop.”
Ik fotografeer een standbeeld in Hamburg. Een groep Chinezen uit de Volksrepubliek die mij bezig zien vragen of ik een paar foto’s van hen wil nemen, met hun mobieltjes. Met plezier, aan het werk. Van Vlaanderen hebben ze zeker nog nooit gehoord en het is duidelijk dat ze mij voor een vriendelijke Duitser houden die bereidwillig al hun mobieltjes vol foto’s zet van hun niet minder vriendelijke gezichten van tevreden toeristen. Is er een bij die achterdocht koestert dat ik misschien geen Duitser ben? Waarom ik dat standbeeld fotografeer? Ik zeg dat het een literatuurcriticus voorstelt die de hele literatuur op zijn schouders torst. Of de critici dat doen in Duitsland?

Criticus (met Literatuur).
Niet precies in Duitsland, maar wel heel dichtbij – handgebaar naar het zuidwesten. Daar is er een land waar ze ook een criticus hebben die tegelijkertijd Napoleon en een boegbeeld is. En ik laat een afbeelding van deze man in het museum zien, op het schermpje van mijn fototoestel. Ze kijken met zoveel ontslag naar dit fenomeen dat ik er vertrouwen in heb dat het bestaan ervan nu ook in China bekend zal worden gemaakt. Daarvoor heb ik de hele litanie van de katholiek-maçonnieke putsch van 1830 en de satire op het volk en de roem van de Nederlandse opstand in de belangrijkste literaire stroming sinds de Grieken niet eens te berde moeten brengen. Alleen schematisch, een paar trefwoorden. De Chinezen zijn vooral onder de indruk van dat gestreept potske van de paus. Hierbij de foto van boegbeeld Napoleon, opdat ook onze lezers er gebruik van zouden kunnen maken om onze zaak vooruit te helpen.

Boegbeeld én Napoleon.