Kerstverhaal II (2019)

 

24 december 2019. Van Eurykleia. Herzien in de Walpurgisnacht 2020.

 

 

‘Ondertussen toonde hij zich, een beetje altklug, zeer

in beslag genomen door zijn nieuwe liefde.’

M. Reynebeau, Dichter in Berlijn, P. 16.

 

1 Plenum.

 

»Ik kan geen bloed zien!«

Met deze uitroep – waarmee ze binnenkwam en zich meteen al enigszins van de vergadering scheen te willen distantiëren – deed zuster Maria-Jozefa iedereen in het zaaltje verstommen.

»Sorry, ben te laat, de kerststal… Deze hier ziet er ook niet slecht uit.«

Met een erkennend gebaar wilde ze de kerstversiering prijzen, die hier overwegend scheen te bestaan uit haast levensgrote gipsen ossen en ezels, maar dat lukte niet zo goed omdat ze de handen vol had: een Louis Vuitton-handtas, bijpassende tablet-hoes, draagtassen van glanzend papier van Dior, Esprit, Armani…

»Waarom gaat ze niet in Rome shoppen?« vroeg de jaloerse generale overste van de Zusters Maricolen zich halfluid af.

Piekfijn zag ze eruit, Maria-Jozefa, chique zelfs: ze was in diplomatieke dienst bij de Tartufistaanse ambassade bij de Heilige Stoel. Haar komst bewees de ernst van de situatie. Mantelpak, zwierige hoed, en alsof ze recht van de kapper kwam. Ze was in een wolk van parfum gehuld en de hoge hakken die de aanwezigen al van ver hadden horen aankomen waren wel niet echt naaldhakken, maar toch aanzienlijk. Er bevonden zich, grof geschat, zo’n twintig mensen in de zaal. Maria-Jozefa overzag de ronde, haalde de schouders op en ging naar de enige plaats die nog vrij was. Haar jasje hing ze op een eenzaam knaapje dat daar speciaal voor haar klaar scheen te hangen. Kasjmier met zijden truitje – dat niet echt spande, maar waarin zich onder het oppervlak toch de naden van haar beha aftekenden, de ‘contouren van de zonde’ fluisterde prof. Daas, die meteen ook schrok van zijn eigen fluisterstem. Sinds de traumatische ervaring met de Kniegate-affaire was hij zichzelf niet meer. Zijn neiging tot zelfgesprek was toegenomen, maar ook – verontrustend – het volume van deze fluisteringen, die steeds vaker overgingen in luid gesproken mededelingen.

De vrije plaats voor Maria-Jozefa bevond zich aan het hoofd van de tafel: een neogotische troon met pinakels, steunberen en luchtbogen; zo zwaar dat Jozefa hem niet kon verschuiven.

»Verontschøldig!«

Aan de overzijde van de tafel stond een grote man op. Romeinse kraag, zwart pak, kruisje op het revers. Hij moest zich tussen de eikenhouten lambrisering en de stoelen door wurmen. Achter iedere stoel zei hij: »Verontschøldig.« Maar ook deze sterke man kreeg geen beweging in het zitmeubel voor Maria-Jozefa.

De troon stond verder van de met groen biljartlaken bedekte tafel dan gewone stoelen, ook de zitting was hoger. Door te gaan zitten schortte de rok van Maria-Jozefa op. Het fluisteren bleef prof. Daas aan haar linkerkant daarbij in de hals steken; rechts werd de diplomate geflankeerd door pater Domien, een dominicaan die naam had gemaakt als auteur van hagiografieën. Zijn specialiteit waren heiligen die hadden uitgeblonken in boetedoening en zelfkastijding. Met één blik had deze specialist gezien dat de dijen van Maria-Jozefa geen sporen droegen van een cilicium of boetegordel – een soort vlechtwerk uit prikkeldraad dat om de dij werd gespannen. In de voormalige paardenstal van zijn klooster had Domien een klein museum van tuigen voor de strenge discipline ingericht. Maar bij Maria-Jozefa dus geen spoor van penitentie! Haar dijen zagen er zelfs uit alsof ze geen gebrek leden aan crèmes en tincturen – een sector waar de pater niet vertrouwd mee was. Nu sloeg de verwereldlijkte zuster zelfs de benen over elkaar! Dat versterkte nog zijn laatdunkendheid. En had ze niet zelf gezegd had dat ze geen bloed kon zien!

Met de ellebogen kon je aanvoelen dat er nervositeit in de lucht hing: ook Maria-Jozefa had een mail ontvangen dat een apostolische visitator het crisisteam zou komen versterken – en vanzelfsprekend… visiteren. Hogerhand was verontrust; Rome maakte zich zorgen. Er was wel niemand in het gezelschap die zou ontkennen dat er maatregelen genomen moesten worden – maar meteen een visitator…

»Nee, hij komt niet van Opus Dei, hij wordt gezonden door Het Werk,« zei Melissa Baghijn. Maria-Jozefa was niet verwonderd dat de agente van de CIA en Opus Dei er was. Dat bewees ten overvloede de onrust vanwege Gloriosus Reynebeau.

Een soutane met rode biezen zoemde een kerstlied waarbij hij met de rechter wijsvinger de maat sloeg. Naast hem zat Von Holzofen, een Duitse jezuïet die als specialist, als deskundige ‘in het onderhavige geval’ het crisisteam terzijde zou staan. Hij was zo glad geschoren dat zijn kin glansde alsof ze geplastificeerd was. De indruk van grote intellectuele spankracht werd nog versterkt door zijn randloze bril die de wereld genadeloos weerspiegelde, maar zijn ogen verborg.

Daar weer naast zat een gepensioneerde generaal van wie M-J de naam vergeten was. Dan kwam Frans Tsjeefblijver, een voormalige seminarist die een baan had gekregen bij de Boeren-organisatie. Daar had hij zich opgewerkt tot ‘Vader van het Halfbloedpaard’, de bezieler van de Vereniging van het Halfbloedpaard. Er was geen halfbloedknol in het land, merrie, ruin of hengst die niet in zijn gegevensbank zat, met stamboom, inentingen, hobby’s, en gewonnen prijzen. Tevens verleende hij hand-en-spandiensten aan de katholieke partij, wat niet belette dat hij in een artistiek-intellectueel milieu verkeerde. En hoewel hij niet minder dan zijn intellectuele vrienden tegen het Zwarte Paradigma was, bleef hij ‘tsjeef’. Dat wil zeggen dat hij ‘het spel meespeelde’ en huichelde.

»Ik kan toch niet de tak afzagen waarop ik zit,« zegde hij.

»Nee, ik bin nicht der Visitator. Bin Holzofen, aanchenahm.«

»Coördinator Isidoor, aangenaam. Ik geloof dat we er allemaal zijn.«

Coördinator Isidoor nam het woord:

»Hoe het groeide. Waarwe vandaan komen… Was het soms hybris?«

Hij keek de kring rond. Muisstil.

»Sommige kranten hebben medewerkers die ook buiten het blad naam hebben gemaakt. Heeft Émile Zola niet in de Figaro gepubliceerd en Thomas Mann in de Neue Zürcher Zeitung? Willem Frederik Hermans in de toenmalige NRC? En Ibsen en Tolstoi… Wij hebben nu dus Marc Reynebeau. Maar Rome stelt vragen! Pertinente vragen. Maria-Jozefa zal straks ongetwijfeld…«

De coördinator nam een pilletje uit een doosje en spoelde dat door met een slok water. Op de lange vergadertafel stonden op zekere afstanden gevulde karaffen.

»We kunnen beter nog even wachten,« zei de exorcist, »de visitator is er nog niet.«

»Ik ben er wel.«

Een man, zo onopvallend dat hij zelfs de schrijfster van dit kerstverhaal tot op dit moment niet opgevallen was. Hij schreef, veeleer tekende, het woord TRANSCENDENTAAL op het blad dat voor hem lag. Dan schreef hij: »Een gevleugeld woord is een woord met vleugels.«

Bewonderende uitroep van de exorcist naast hem.

»Maar dat is Vlaamse poëzie,« gaf die te kennen. En tegen de anderen: »Hij schrijft met een reynebeau, waar die poëzie automatisch uit voortvloeit. De gecomprimeerde reynebeau is een pen die door de kunstenares Eurykleia tot kunstwerk veredeld is. Nooit eerder zag ik zulk fraai en edel schrijfgerei!«

»Verontschøldig, mag ek die ook eens zien?« De uit de kluiten gewassen clericus begon aan een nieuwe tocht tussen lambrisering en stoelen en zegde getrouw achter iedere stoel: »Verontschøldig.«

Hij nam de pen uit de hand van de visitator en las half luidop de inscriptie:

Een paar miljard miserabelen

ook jij, lezer, en Ik zelfs.[1]

»Waar hebt ghi dezen schat gevonden?«

»Ik ben gelieerd met de kunstenares,« zei de visitator bescheiden.

»Dat wil zeggen dat hij een platonische vriendschap met haar heeft,« riep Tsjeefblijver. En nu herkenden ook de anderen de ondanks zijn populariteit zo nederig gebleven moraaltheoloog Jos Zoetesmeer.

Verontschøldig, die een kenner bleek te zijn, citeerde uit het geheugen:

De valleien.

Van somber zelfbeklag.

»Dat staat op andere reynebeaus, maar mijn favoriet es – verontschøldig:

van de aandriften het toilet

met daarin het proces ervan

Er es slechts keuze uit vier opschreften, heb ik gelezen.«

»Wáár heb je dat gelezen?«

Verontschøldig had zich verraden en kreeg een kleur, maar het was te laat. Met een veelbetekenende blik naar de visitator attendeerde Domien erop dat eerwaarde heer Verontschøldig het paradigma las. (Hij vergat op dit ogenblik dat Zoetesmeer zelf de ambitie had om aan deze webstek mee te mogen werken.)

»Jos! Jij hier!« riep prof. Daas nu, die verschillende tellen zoniet meerdere seconden sprakeloos was geweest.

»Ik ben de visitator, Hugo. Ik ben gezonden om – binnen een bepaald kader – te evalueren en te valoriseren.«

»En een draagvlak te vinden,« vulde Daas aan.

(Terwijl Zoetesmeer in het centrum van de belangstelling staat en even afgeleid is steekt Daas uit verstrooidheid diens reynebeau in zijn zak.)

»Ben je wel objectief, Jos? Je schrijft met een gecertificeerde reynebeau, de pen die als het ware een eeuwige reclame vormt… Maar jij als visitator, je zou neutraal moeten zijn. Kun je wel de nodige objectiviteit aan de dag leggen?«

Mededeling van de schrijfster.

Het was daarnet al een probleem dat ik mijn hartsvriend Zoetesmeer in mijn eigen kerstverhaal niet herkend had. Ik moet mijn verhaal hier even onderbreken. Het is zonder twijfel hoogst ongewoon dat een schrijfster in een eigen werk verschillende personages ontmoet die haar ook in het werkelijke leven zo na staan. Nochtans moet ik erop wijzen dat ik niets verzonnen heb en dat de hier verhaalde gebeurtenissen werkelijk hebben plaatsgevonden, daarvoor heb ik verschillende getuigen. Maar ik kan niet alle oninteressante personages voorstellen die bij het crisisteam aanwezig waren.

»Het klopt, Rome maakt zich zorgen. Onze kwaliteitskrant worstelt met… een probleem. Een teken van blijdschap was het zeker – voor deze onder het stigma van het katholicisme zozeer lijdende gazet – om iemand die niét uit de ware schaapstal komt, maar die toch niet over de voor ons, gelovigen, zo angstwekkende capaciteiten van sommige zogenaamd kritische intellectuelen beschikt…« Ondanks haar bedrevenheid in het diplomatieke taalgebruik, scheen Maria-Jozefa even te moeten nadenken, bepaalde klippen te willen omzeilen, maar ze hervatte zich, zij het niet zonder haperingen:

»Deze eigentijdse krant – om iemand als Gloriosus, te kunnen inzetten als geheim wapen en zelfs als reclame moet je zelf natuurlijk al heel speciaal zijn. Bereid zijn tot risico’s zo groot, dat die hun oorsprong alleen kunnen vinden in een afgronddiepe onzekerheid nopens de eigen status, gepaard aan een smartelijke sehnsucht om au sérieux te worden genomen door juist die mensen, intellectuelen, die bij het horen van de naam van deze specialist alleen al beginnen lachen en elkaar citaten uit zijn meesterwerken toeroepen.«

»Bijvoorbeeld,« giechelde de exorcist, »een glijbaan om op stil te zitten

De visitator zei schalks:

van de aandriften het toilet

Waarop Verontschøldig met geestdrift antwoordde:

met daarin het proces ervan.

Maar de coördinator verzuchtte: »Als het maar geen misgreep geweest is!«

Maria-Jozefa concentreerde zich weer op haar omgeving, in de eerste plaats op de visitator. Ze mijmerde: »Dat is nu de beroemde moraaltheoloog Jos Zoetesmeer? Ik heb zeer verheffende en aangename literatuur over hem gelezen, maar ik had hem mij helemaal anders voorgesteld.«

Zolang er zo gewetensvol over moraaltheologie werd nagedacht als door deze denker! Hij was een bemoedigende gestalte. En luidop – en minder diplomatiek dan ze gewoon was – gaf ze te kennen:

»Rome is bezorgd. Tot nu toe kon er van worden uitgegaan dat niemand Reynebeaus geschriften las, maar nu is gebleken dat de Vijand hem ontdekt heeft en… nouja, leest! Nu zal blijken dat jullie een zwetser van een niet alledaagse – hoe zal ik zeggen – envergure hebben aangeworven. Nieuwe stommiteiten zullen met iedere nieuwe bladzijde aan het licht komen, om maar te zwijgen van… andere mogelijke kenmerken als laagheid, karakterloosheid en steeds weer die penetrante ijdelheid.«

 

2 De gespreksgroep

 

»We zullen ons nu verdelen in gespreksgroepen,« zei Isidoor, »we moeten werken aan een draagvlak.«

»Zouden we Gloriosus niet kunnen missen?« suggereerde de exorcist. »We hebben intussen wel genoeg bewezen dat we niet meer openlijk katholiek zijn. Ik ben er zeker van dat hij een verwondbare plek is. Hij maakt ons te schande.«

»Ik kan geen bloed zien,« herhaalde Maria-Jozefa.

»Als we dat later zullen moeten valoriseren, dan komen we niet om de evaluatie heen. Laten we Reynebeau dus niet te hard vallen. Terwijl hij zich blootgeeft denkt hij juist bijzonder te schitteren. Hij meent een goede beurt te maken en algemene bewondering af te dwingen, maar zet zich te kijk.«

 

»Dit is dus de geïncrimineerde passage die zoveel stof doet opwaaien. Ik citeer: ‘Ondertussen toonde hij zich, een beetje altklug, zeer in beslag genomen door zijn nieuwe liefde.’«

»Op bladzijde zestien staat dat, van dat boek over Van Ostaijen in Berlijn,« riep Domien. »Je durft er niet aan te denken… als iemand ooit dat hele boek zou lezen!«

»Ik heb het speciaal nog eens opgezocht,« zei Von Holzofen. »Het gezaghebbende woordenboek Duden zegt over het adjectief ‘altklug’ – ik citeer op mijn beurt: ‘wordt gezegd van een kind dat zich in zijn uitingen niet kinderlijk, niet overeenkomstig zijn leeftijd gedraagt, maar eerder als volwassene’. Als synoniemen geeft Duden: frühreif, klug tuend, nicht kindgemäß vorlaut… Het vertaalwoordenboek van Van Dale zegt: wijsneuzig, neuswijs, vroegrijp, betweterig.«

»Vroegrijp – maar Van Ostaijen was toch in de twintig op dat moment!«

»PvO wordt dus volgens Gloriosus betweterig in beslag genomen door zijn liefde. Wat betekent dat eigenlijk? Betekent het überhaupt iets, kunnen we er ons iets bij voorstellen?«

»Wijsneuzig, neuswijs, vroegrijp, betweterig… Er is geen enkel van die adjectieven dat op die plaats zin heeft,« zei Maria-Jozefa, die uiteraard doorkneed was in de finesses van de diplomatieke taal waarin iedere nuance gewicht heeft.

Diep nadenken in de ronde. Radeloosheid.

»Wat kan hij bedoeld hebben als het niets betekent?« vroeg Tsjeefblijver, die een tijdje filosofie had gestudeerd, maar slechts aan de Katholieke Universiteit van NN. »Heeft hij misschien iets willen zeggen dat per ongeluk geheim moest blijven?«

»Wellicht is er sprake van dichterlijke vrijheid,« opperde Daas.

»Een perspectief zoeken en dan evalueren, inderdaad,« zei de exorcist met een blik die steun zocht bij de visitator. Maar Zoetesmeer riposteerde:

»Nee, een draagvlak moeten we vinden.«

Tsjeefblijver: »We moeten het in perspectief zien.«

»Hij heeft niets willen zeggen,« veronderstelde Maria-Jozefa, »we moeten dieper graven. Ik ga de schijn wekken dat ik Duits ken – beetje snoeverij, beetje Gloriosus. Hij heeft daar geen andere bedoelingen mee gehad.«

»Hij heeft helemaal geen schijn willen wekken maar hij heeft op het moment dat hij dat opschreef echt eerlijk de overtuiging gehad dat hij Duits kende. Naast alle bedrevenheden waarvan hij kond doet in zijn dichtbundel ‘Spelbederf’, namelijk in de atoomfysica, de astronomie, de archeopsychologie, de helderziendheid en de kwantenmechanica neemt hij hier aan dat hij ook polyglot is.«

»En goochelaar.«

»Goochelaar, Werenfried? Staat dat in die bundel?«

»Misschien geb ik het elders geleezn… Verontschøldig.«

Uit angst om andermaal als lezer van HP ontmaskerd te worden, voltooide Verontschøldig zijn zin niet.

»Misschien is het een plotselinge ingeving geweest: ik ken Duits. Een stem die hij gehoord heeft.«

»Iets als een genade. Die komt ook van — «

De roodgebiesde soutane priemde met een wijsvinger in de lucht.

»Ja, en daarop is hij vergeten dat zijn kennis van het Duits slechts op een vemoeden van hemzelf berustte.«

Een Zuster van Liefde en van de Christelijke Scholen voor wie we tot op dit moment geen aanleiding hadden ze te vermelden nam het woord: »Volgens mij is hij gewoon een kleine jongen die wil meedoen met een gesprek onder volwassenen en die komt aandraven met iets waarvan hij vermoedt dat het indruk zal maken. Het is een freudiaanse lapsus…«

»Een Fehlleistung!«

»… dat hij zijn held Van Ostaijen toeschrijft wat hij zelf is: vroegrijp, neuswijs, klug tuend, nicht kindgemäß vorlaut

»Hij was toen al wel vijftig.«

»Ek denk dat het een symbool is,« zei Verontschøldig die wilde voorkomen dat de discussie een verkeerde wending nam.

»Gloriosus is zijn hele leven al zo’n snotaap,« viel Maria-Jozefa in, »maar verder heeft hij het nooit gebracht.«

De verkeerde wending was er nu toch! Verontschøldig werd steeds nerveuzer – door al dit gepraat over kleine jongens van zijn stuk gebracht. Hij nam zijn etui met foltertuigen en verdween naar de voormalige gymnastiekzaal met verkleedhokjes. Hij koos een kabine, nam een cilicium uit de doos, – dat met de langste pinnen, – liet de broek zakken, legde de ketting om zijn linker dij en mompelde: »De bekoring is groot, de zonde loert, de pijn is kort, de genade lang, de zaligheid eeuwig.«

Tegelijk trok hij de ketting zo hard aan dat hij slechts op het nippertje geen kreet slaakte. Hij wist zich onder controle te houden en perste alleen maar een ‘verontschøldig’ uit zijn moegetergde borst te voorschijn. Vervolgens vroeg hij zich af of hij zich ook nog snel een paar geselslagen zou toedienen. In het etuitje bevond zich een opvouwbare, in-elkaar-schuif-bare karwats.

Hij moest de discussie opentrekken, alles vestigen op een breder fundament en het perspectief verruimen.

De filosofische werken van Marc Reynebeau!

Moraaltheologisch gesproken was dat een must, daar zou een specialist als Zoetesmeer het mee eens zijn.

»Waarin abstracte begrippen geen witte raven zijn maar veeleer muggenzwermen die ziektes verspreidend om je hoofd hangen en die Marc allemaal begrijpt!« Ook dat had hij op HP gelezen. Maar hij had zich al genoeg bloot gegeven. Hij zou eerder op zijn tong bijten dan dat in het openbaar nog eens te herhalen…

 

3 Katharsis

 

»Verontschøldig, waar waren we gebleevn?«

Scheve blik naar zuster Maria-Jozefa. Zijn linker broekspijp zat onder het bloed. Nu viel er zelfs een druppel op de vloer. Maria-Jozefa valt flauw. In haar val grijpt ze naar een houvast en trekt het biljartlaken van de tafel, waardoor ook Zoetesmeer tegen de kerstboom gekatapulteerd werd. Die viel om en velde Verontschøldig die dan nog tegen de gipsen ezel terecht kwam en professor Daas meesleurde in zijn val. Daas beschadigde daarbij de os en terwijl hij flauwviel kon hij alleen nog zeggen: »We mogen het speelveld niet scheef trekken.«

Ook de Vader van het Halfbloedpaard werd door rondvliegende kerstversiering getroffen en niet minder Domien en de monsignore met de rode bies. Melissa Baghijn en de duiveluitdrijver ontsnapten evenmin aan het algemene lot.

 

Tenslotte was het meer een mompeling dan een klare uitspraak, waarmee visitator Zoetesmeer Prof. Daas van antwoord diende en stamelde: »Sørry.«

Waaraan hij – nauwelijks waarneembaar – nog toevoegde:

»We hebben vanuit geen enkel perspectief een draagvlak gevonden. Sørry, sørry.«

___________________________________________________________________________

 

    1. Om tijdens onze langdurige staking toch nog iets voor ons geliefde HP te doen heb ik, Eurykleia, de door Lucas slordig samengestelde lijst van opmerkelijke versregels uit “Spelbederf” ge-updated en aangevuld. Marc Reynebeau: Van sigaar tot god.