Apoftegmata (6)

 

Prijsvraag

1 oktober 2019. Lucas Mariën.

 

Wij hebben apofthegmata vroeger gekarakteriseerd  als de kleinste teksteenheden die als literatuur herkenbaar kunnen zijn. (Apoftegmata. De kinderschoenen van de literatuur?)Voorbeelden waren kalenderbladen, grapjes, raadsels, fabels, aforismen… Het hier volgende is een prijsvraag.

Sommige vrouwen, overwoog Stientje, kwamen in contact met de interessantste mannen van hun tijd. Vrouwen die Poesjkin, Manet, Beethoven kenden. George Sand had met Flaubert gecorrespondeerd en Adele Schopenhauer was van kindsbeen af met Goethe bevriend geweest, tot aan diens dood en tot ze zelf toch al vijfendertig was.

Onbewust verstrakte Stientje haar houding een beetje, liet de schouders minder hangen, stak de borst vooruit en wreef met de wijsvinger over haar snorretje. Hoewel ze alleen in de keuken was probeerde ze toch haar schort zo haastig en zo onopvallend mogelijk uit te doen.

Een terrine tomatensoep met balletjes. Daarna erwtjes en worteltjes met worst. Tenslotte vanillepudding. Stientje was eigenlijk geen voorstander van het kindertaaltje dat veel geliefden met elkaar spreken, maar ze had nu eenmaal toegestaan dat Armand haar tutoyeerde. Ze vond het ook niet meer zo erg dat hij haar Lammetje noemde. En dat zij dan Beertje of zelfs – soms – Leeuwtje tegen hem zegde.

‘Tuut – tuut,’ liet ze nu verluiden, aan het adres van Armand die in een shirt van voetbalclub KV Mechelen in de deur stond, zijn voetbalschoenen in de handen. Zelfs grote dichters hadden hun menselijke kanten.

‘Tuut,’ herhaalde ze nog eens, maar door zijn hoofdtelefoon waarin luide popmuziek weerklonk kon hij haar niet verstaan. Uit zijn rechter broekzak stak het opgerolde nieuwste nummer van een weekblad, dat trouwens gespecialiseerd was in popmuziek en voetbal. Armand was de interessantste man die zij tot dusver had leren kennen.

Terwijl ze met de terrine voorbij gleed kneep hij zo hard in haar billen dat ze de soep ei zo na liet vallen en gefroisseerd uitriep:

‘Allez, Armand! Waar zijn uw manieren?’

En nog gebelgder – toen ze zijn niet-begrijpend gezicht zag – voegde ze hier aan toe:

‘Zijde nie beschomd.’

 

Adele Schopenhauer was zélf natuurlijk ook iemand geweest. En George Sand – vanzelfsprekend. De vriendschap van Manet en Berthe Morisot was bevruchtend geweest voor de kunst van beiden. Zijzelf mocht wel blij zijn dat ze Armand ontmoet had, mijmerde Stientje. Het oude adagium dat A-mensen A-mensen kiezen, en B-mensen C-mensen, dat werd hier nog maar eens bewaarheid.

 

De prijsvraag luidt: welke van de door Stientje in dit apoftegma gedane uitspraken is een citaat?