Steekkaart ‘Recht’ 2.2.1. De Herstellers.

 

Coralie Coloratuur. 21 december 2018.

 

2.2.1.

Het anderhalve decennium tussen het einde van de eerste wereldoorlog en de diefstal van de Rechtvaardige Rechters betekende een ‘wachten en zich voorbereiden op de komst van het gerecht’ , beweerde Karl Jaspers in Die Geistige Situation der Zeit [1]. Wat bedoelde hij met komst van het gerecht en waarom schijnt iedereen het in die tijd ook buiten Tartufistan over recht en justitie te willen hebben? Alvorens ik de specifiek Belgische context onder de loep neem bekijken we de internationale dimensie van het fenomeen – die ik hier alleen maar kan signaleren.

Jaspers’ boek verscheen in de vroege zomer van 1932 als symbool- en onheilsszwanger duizendste deel van de ‘Sammlung Göschen’, een prestigieuze serie die ontwikkelingen in de wetenschappelijke wereld wou reflecteren. Het is nog maar een goed half jaar vóór de nazi’s aan de macht zullen komen en de geestelijke situatie van de tijd die de Heidelbergse filosoof analyseert is niet rooskleurig. Hij beschrijft een cultureel verval – het vierde deel van het boek draagt als titel: Verfall und Möglichkeit des Geistes. Toch probeert hij de lezer een hart onder de riem te steken en te wijzen op mogelijk hoopgevende factoren.

Na de eerste wereldoorlog heerste er in heel Europa een klimaat van afkeer van wat er tot dan toe geweest was. Het moorden op industriële schaal, de slachting met de middelen van een hoog ontwikkelde techniek door toedoen van juist de grote cultuurnaties, leidde tot twijfels aan de voortreffelijkheid van die cultuur. Het verschijnsel dadaïsme vertolkt beter dan wat ook die scepsis en tenslotte die verwerping: dada in plaats van Goethe en Schiller, het gelal van een kind in plaats van een cultuur die niet in staat was geweest de slachting te verhinderen.

 

In 1919, kort na de oorlog, begint het cultuurpessimistische – uit het oogpunt van het Europese ‘Avondland’ tenminste – hoofdwerk van Henry Koehns vriend Oswald Spengler te verschijnen: Untergang des Abendlandes. Het minste wat je van dat boek kunt zeggen is dat het insloeg als een bom. Het werd een wereldbestseller – hoewel misschien meer verkocht dan gelezen.

Het onbehagen van de jaren ’20 – een belangrijk cultuurfilosofisch essay van Sigmund Freud heet: Das Unbehagen in der Kultur. Het verscheen in 1930 en verwijt de wereld van voor de oorlog een overmaat aan rationalisme, waardoor meer emotionele waarden te zeer in de verdrukking zouden zijn geraakt. (Een tendens waarvoor Goethe trouwens al gewaarschuwd had.) Maar het als dusdanig ‘aangevoelde’ bankroet van de ‘burgerlijke’ cultuur en filosofie heeft er misschien toe bijgedragen dat iets nieuws, iets ánders een kans kan krijgen. Minder de geest van de oorlog, meer die van de liefde; van de twee grote strevingen in de menselijke psyche moet Eros meer gewicht krijgen. Minder Thanatos en meer Eros, dat moet het antwoord zijn, zo luidt de boodschap van Freud.

Maar te midden van de negativiteit, van de afwijzing van het destructieve dat tot de oorlog geleid zou hebben, heerst er alleszins grote onzekerheid over hoe het nu verder moet – hoewel het bewustzijn verspreid schijnt te zijn dat er iets op til is, dat het erop aan gaat komen. ‘Het bewustzijn van het tijdperk als beslissing werd maximaal opgedreven’, zegt Japers.[2]

Het boek van Freud is vanzelfsprekend verkrijgbaar, dat van Jaspers kan gemakkelijk in antiquariaten worden gevonden via het ZVAB (Zentrales Verzeichnis Antiquarischer Bücher).

Waar er meer vragen dan antwoorden zijn, zijn er natuurlijk ook vrijwilligers die graag bereid zijn om antwoorden te presenteren.

Over de door Jaspers verwachte ‘komst van het gerecht’ dagdroomde ook Joseph Désiré Mercier, ‘le grand Juste’, bij meerdere gelegenheden. Maar voor we tot Tartufistan komen wil ik nog melding maken van een Renouveau Catholique dat omstreeks 1930 gesignaleerd werd in Frankrijk en Duitsland – in Duitsland werd het beschouwd als afkomstig ‘uit Frankrijk en België’.[3] Een van de toonaangevende figuren en ‘coryfee van het katholieke staatsrecht’ was daar Carl Schmitt, de ‘kroonjurist van het Derde Rijk’ – zoals de ondertitel luidt van het monumentale standaardwerk over hem van Andreas Koenen. Koenen poneert dat dat renouveau – Schmitt sprak graag trots over een ‘katholische Verschärfung’ – in de allereerste plaats (en vanzelfsprekend) een netwerk van relaties was.[4]

Ik kan op dit moment niet uitmaken waaruit die invloed vanuit België precies bestond; vermoedelijk heeft het neothomisme en het Institut Supérieur een rol gespeeld.

Wie zeker een rol gespeeld heeft in dat – of veeleer wel aan de rand van dat – netwerk, was Victor Leemans – zware collaborateur, secretaris-generaal (= minister) voor economische zaken onder de bezetter; er tijdens de repressie met de schrik afgekomen, daarna katholiek senator en tenslotte nog voorzitter van het Europees parlement met de massieve steun van CDU-CSU. Leemans verspreidde wel gedachtengoed van o.m. Schmitt in België (cfr. Steekkaart Recht 2.3 e.v.), maar hij was natuurlijk geen echte intellectueel à la Schmitt, eerder iets op het niveau van de Standaard.

Belangrijker was Piet Thomissen, een historische figuur, vorser, publicist en verzamelaar in verband met Schmitt. Hij legde het fundament voor de hele Schmitt-wetenschap. Ik geloof dat Tartufistan dat lang niet heeft willen weten. Na de oorlog hebben ze lang zo hard mogelijk moeten doen alsof ze met al die collaborateurs niets te maken hadden gehad. Ik weet overigens niet of Thomissen een collaborateur was. Hij kan waarschijnlijk wel tot de konservative Revolution worden gerekend. In ieder geval heeft hij zich met zijn werk onsterfelijk weten te maken.

________________________________________________

  1. Karl Jaspers: Die geistige Situation der Zeit. Leipzig 1932. P. 7.
  2. T.a.p.
  3. Andreas Koenen: Der Fall Carl Schmitt. Sein Aufstieg zum „Kronjuristen des dritten Reiches“. Darmstadt 1995. P. 33.
  4. Koenen, o.c. p. 18 & 32.