Exempel 1 Hoernalisten 1

Lucas Mariën. november 2018.

 

De gretigheid waarmee de Huichelarijse systeem-media zich op de affaire Dutroux hebben gestort boezemde me van bij het begin afkeer in. Degenen die hadden moeten bijdragen tot een democratische, transparante rechtsstaat profiteerden, door het uitmelken van het schandaal, nog eens van de situatie waarvoor ze medeverantwoordelijk waren doordat ze hun werk niet hadden gedaan. Doordat ze geen echte, niet-corrupte pers waren.

Nee, ik wilde niet meehuilen met de wolven in het bos. Ik volgde de affaire niet echt, ik koos voor de Rechtvaardige Rechters, dat was al moeilijk genoeg –maar ook relevant genoeg.

Tot ik merkte dat er niet alleen parallellen bestonden, maar zelfs raakpunten tussen de twee affaires. Dat er misschien een onderliggende laag was, een dieper substraat waarin ze samen wortelden.

Je kunt niet spreken over de Rechtvaardige Rechters en daarbij helemaal zwijgen over de zogenaamde affaire Dutroux.

***

Michelle Martin reisde naar Knokke, wat de burgemeester van die stad, graaf Leopold Lippens, volgens de media ook ‘bekend maakte’. Had Martin op een weerzien met de graaf gehoopt, die ze wellicht al ontmoet had bij… vorige gelegenheden? Dat maakte Lippens er niet bij bekend. Gelukkig is er in Huichelarije een weekblad dat de lacunes in ’s burgemeesters bekendmaking genadeloos aanvult: ‘(Michelle Martin) ging er naar de kapper en ze maakte een wandeling over (sic) de dijk, tot grote verontwaardiging van de burgemeester.’[1]

De burgemeester was dus ook verontwaardigd.

Het spreekt vanzelf dat de dubbele activiteit van bekend maken en verontwaardigd zijn niet verborgen kon blijven voor nog andere waakzame scribenten. Van pure ijver om het publiek voor te lichten begonnen ze in de toetsen te hameren dat het een lieve lust was.

Lippens was niet lijdzaam blijven toezien, onthulden ze, maar had zich aan het hoofd geschaard van de weldenkenden die vonden dat zo’n Martin niet welkom was in een nette gemeente waar de burgervader met zo’n overweldigende meerderheid telkens opnieuw verkozen wordt. Liesbeth van Impe, in Het Nieuwsblad, fronst daar nochtans de wenkbrauwen bij en schrijft: ‘De reactie van Lippens (op de komst van Martin; LM) is totaal ongepast’. Verderop meent ze: ‘Wat Lippens doet, is inspelen op de angst die een figuur als Martin oproept, ook als daar nog maar weinig redenen voor zijn.’ Van Impe gebruikt het al te duidelijke woord niet, maar wat ze bekritiseert is wel het populisme van de politicus: dat je de armen in de lucht gooit en verontwaardigd doet als zo’n Martin op het toneel verschijnt. Curieus is dat Lippens zélf, over wie X-getuigen onafhankelijk van elkaar hebben verklaard dat hij betrokken was bij misbruik van kinderen, volledig buiten schot blijft. Van hem schijnt niet te worden verwacht dat hij ‘bekend maakt’ dat hij zélf ook in Knokke is en daarbij verontwaardigd doet. De mogelijke consumenten in het circuit van kinderschenners, die schijnt Liesbeth niet verontrustend te vinden. Die kunnen tot burgemeester verkozen worden. Alleen de leveranciers van de ‘snoepjes’ zoals de kinderen in dat circuit genoemd worden[2], die zijn niet pluis.

Ik heb een kalasjnikov gekocht op de zwarte markt, dat vinden ze bij Het Nieuwsblad normaal, maar de verkoper van het wapen, die zouden ze van de grote schrik niet willen tegenkomen, daar op de dijk van Knokke.

Er bestaat op die manier een strikte scheiding tussen de meisjesmarchands, de kinderleveranciers à la Dutroux en diens kompanen enerzijds – en de afnemers, de gebruikers, de kinderconsumenten aan de andere kant. De laatstgenoemden komen in het stuk van Van Impe helemaal niet voor, tenminste niet in de weergave van het weekblad dat we citeren. Maar dat wil immers juist de aandacht vestigen op de slechte indruk die de burgemeester maakt met zijn charge tegen een individuele staatsburger. Er wordt gewezen op een negatieve reactie in een groot deel van de geschreven systeempers. En in die reactie, in de weergave van het weekblad, komen de X-getuigen helemaal niet ter sprake; zijn zij de grote verzwegenen. Maar ze zijn niet de oorspronkelijke, niet de eerste verzwegenen, zouden we kunnen zeggen. Dát zijn de kinderconsumenten, de eigenlijke verzwegenen. Ook in het verzwijgen worden de kinderen, als afgeleide verzwegenen, nog eens misbruikt en geïnstrumentaliseerd om de oorspronkelijke verzwegenen te kunnen blijven verzwijgen.

Maar in de monumentaliteit van het verzwijgen zijn de kinderconsumenten wel machtig aanwezig, tenminste die ene, die in de hier geschetste context zo duidelijk niet vernoemd wordt – behalve dan zijn activiteiten van bekend maken en verontwaardigd zijn.

Zonder het te willen – terwijl ze in feite het tegendeel wil – bereikt de journalist het effect dat in de literatuur bewerkstelligd wordt door de aposiopesis, ook reticencie genaamd, de stijlfiguur van het verzwijgen of het verstommen. Volgens Van Dale is dat ‘de plotselinge afbreking (van de zin, van de mededeling e.d.) waarbij hetgeen zou moeten volgen, verzwegen wordt en te denken wordt gegeven’. Een (eenvoudig) voorbeeld dat het woordenboek aanbrengt is: ‘Ik zal ze!’

Het verschil tussen de schrijver en de hoernalist is o.a. dat de eerste bij het gebruiken van deze stijlfiguur iets verzwijgt opdat het verzwegene des te duidelijker voor de geest zou komen te staan. De hoernalist verzwijgt daarentegen om te verbergen, te doen vergeten, maar hij beheerst vanzelfsprekend geen literaire taal en bereikt het tegendeel. Zijn verzwijgen leidt in een flagrant geval als het onderhavige tot een aposiopesis uit onvermogen.

Ik zou hier de uitspraak van Jef Geeraerts kunnen variëren, maar zonder schuttingtaal, aangezien deze website veelvuldig ook door kinderen en jonge maagden wordt gelezen. Geeraerts zegt dus: ‘Als je hem tegen zijn… ehem… trapt, dan begint hij (dubbelgevouwen, met groen gezicht, jengelend en kreunend) te klagen over pijn aan de amandelen.

Het kwestieuze woord heb ik verzwegen – zodat het voorbeeld niet alleen de aposiopesis illustreert maar er ook een is.

Zoals de hoernalist van het weekblad wiens opstel de aanleiding tot deze bijdrage vormde niet alleen de werking van de Huichelarijse ‘pers’ beschrijft, maar er tegelijk een staaltje van levert.

Maar de corrupte journalistiek is ook een bijdrage tot het in stand houden van de officiële lezing van de zaak Dutroux, van het narratief dat de kleine handlangers Dutroux en Nihoul de enige daders zijn. Een constructie die erop gericht is dat het Circuit van de Kinderconsumenten buiten schot blijft. De met veel moeite en geknoei, met het op een zijspoor zetten van niet-corrupte ambtenaren van politie en justitie, met het vervalsen van getuigenissen en processen verbaal, het verdraaien daarvan in ‘tweede lezingen’, met het fout vertalen van teksten – vertalen dat in een staat die geen beerput is overbodig zou wezen – om tenslotte nog maar te zwijgen over het uit de weg ruimen van (een dertigtal, meen ik) hinderlijke getuigen – dat alles zou een kluif zijn voor iedere echte journalist.

Het is aan de kop, dat de vis begint te stinken

Regina Louf, de getuige X-1, publiceerde een boek: ‘Zwijgen is voor de daders’. Ik geef haar gelijk – voor zover het niet over de stijlfiguur van de asopiopesis gaat – en kom daar op terug. Maar eerst wil ik in een nieuwe bijdrage nog ingaan op een opzienbarend stuk van een collega van Van Impe.

Een hoogstandje van moraalacrobatiek stond n.a.v. van Lippens’ charge te lezen in De Standaard, het centrale orgaan van de huichelarij. Voor vandaag laten we het hierbij om onze lezers in de gelegenheid te stellen zich op het verheffende voor te bereiden. Zullen ze een zittende of een liggende houding aannemen om de tale Kanaäns in zich op te nemen? Om mee te gaan in de beweging omhoog? Of zouden ze daartoe bij het lezen misschien zelfs al een hangende positie innemen, los van de aarde? Want zo zijn ze dan onderweg in de juiste richting: per ardua ad astra – doorheen het bezwaarlijke naar de sterren!

***

  1. Cfr. de verwijzing naar Knack bij de inleiding.
  2. Ik heb eerder al verwezen https://hetparadigma.eu/2017/10/05/digitale-en-andere-apoftegmata/ naar het boek van Gerolf Annemans, Te veel om te geloven, Brussel 2004, en zal dat in de toekomst ongetwijfeld nog doen. Over die snoepjes, ‘Les friandises de Nihoul‘, in dat boek p. 17-23.