Voorlopig opgeheven & nieuwe gegevens.
Voorlopig opgeheven: Koehns Kamer II. Nieuwigheden i.v.m. Koehn en Spengler.
1 oktober 2018. Coralie Coloratuur.
‘Volgens LM zou Raffael haar eventueel niet hebben willen schilderen, Coralie.’
“Tijdens mijn vierjarig verblijf in België had ik de opdracht cultuur te
beschermen en waardevolle dingen te conserveren – en wat is er in diezelfde
periode met zulke dingen in Duitsland gebeurd?”
Henry Koehn aan Hildegard Kornhardt jr.
De enige buitenstaander tegenover wie Henry Koehn zich tijdens de oorlog uitlaat over zijn werk bij de Brusselse Kunstschutz, is Hildegard Kornhardt, de zus van zijn in 1936 gestorven vriend Oswald Spengler. Koehn wil haar van dienst zijn waar hij kan.
Welja, echte thee, dat is in München niet meer te krijgen, en een knijpkat, wat Hildegard een ‘hand-dynamo’ noemt – ze heeft vernomen dat dat in België te koop is. Haar dochter moet vaak ’s avonds nog naar de universiteit en het zou een geruststelling zijn voor de moeder als die zo’n lamp had.
Koehn stuurt thee (twee soorten, uit China en uit Ceylon) én een knijpkat. De dochter bedankt: het is een harde winter en de wegen zijn glad. Als je dan ’s avonds nog de straat op moet…
‘U weet hoezeer Spengler mij bezighoudt, en het levende verbindingsstuk tot hem bent u,’ schreef Henry Koehn met Kerstmis 1948 aan Hildegard Kornhardt – de jongere. Haar moeder, Hildegard de oudere had, toen ze weduwe Kornhardt geworden was, een woongemeenschap met haar beroemde broer opgezet, waarin haar dochtertje logischerwijs ook opgroeide. Hildegard II. was zesentwintig en woonde nog steeds ‘thuis’ toen oom Oswald stierf. Ze studeert en promoveert in de klassieke filologie aan de universiteit van München. Ze doceert daar wel al Grieks, maar haar eigenlijke specialiteit schijnt de Latijnse taal te zijn geweest. Meer bepaald – en alles in het dossier Rechtvaardige Rechters hangt op een of andere manier samen met het Recht – publiceert ze over de Latijnse juridische taal, over de precieze betekenis van juridische termen. Ze schijnt aanvankelijk goed te zijn terechtgekomen in de academische wereld.
Henry Koehn was pas enkele weken voor het begin van de Tweede Wereldoorlog voor de tweede keer getrouwd, in april 1940. Eva, zijn bruid, was aanzienlijk jonger dan hij. Alles wijst erop dat het een liefdeshuwelijk was dat een harmonisch verloop zou kennen tot aan zijn dood.
Eva en Henry Koehn op hun trouwdag op 13 april 1940. Met Koehns moeder voor de villa aan de Schöne Aussicht in Hamburg.
In Koehns Kamer (2) bracht ik zijn bevreemdende reis naar Garmisch Partenkirchen en München in januari 1941, het gebruik dat hij toen maakte van zijn eerste grote militair verlof, al in verband met Spengler. Hoewel we recentelijk aanwinsten voor het Archief Rechtvaardige Rechters kunnen vermelden, speciaal ook in verband met Koehns familie en nalatenschap, heb ik nog niet echt een stuk uit die dagen gevonden dat mijn veronderstelling van toen bevestigt. Maar de waarschijnlijkheid is niet geringer geworden. Foto trouwdag.
Zus Hildegard had Spengler het laatste decennium van zijn leven al geholpen met zijn werk. Ze had secretaresse en manusje-van-alles voor hem gespeeld. Na zijn dood bezorgt ze een paar kleinere publicaties, maar de hoop van de Spengler-entourage, ook die van Koehn, is gericht op de jonge filologe. Spengler zelf was sterk geïnteresseerd in de Grieks-Romeinse oudheid. Had dit een invloed uitgeoefend op de studiekeuze van het meisje dat in zijn huis opgroeide? In ieder geval, na zijn dood moest de nalatenschap geordend worden. Er waren nog ongepubliceerde teksten en de filosoof had aan een nieuw boek gewerkt.
Het is de eerste tijd niet altijd duidelijk of bepaalde aantekeningen, archivalia… afkomstig zijn van ‘Hildegard Kornhardt’ of van ‘Dr. Hildegard Kornhardt’. De jongste begint nog voor de oorlog te werken aan een biografie van haar oom, samen met haar moeder, die in april ’42 sterft. Koehn treedt op als een soort mentor en verricht zelf ook onderzoek.
Spengler was voor de eerste wereldoorlog leraar fysica en wiskunde geweest in Hamburg. Koehn spoort voormalige collega’s op en verzamelt getuigenissen, hoe Spengler zo geweest is als leraar, als collega – en of er toen al iets te merken was van de ideeën die hem later beroemd zouden maken. Sommige leraars sturen uitvoerige berichten en het door Koehn verzamelde materiaal zal ingang vinden in toekomstige biografieën, in de eerste plaats in die van Anton Koktanek, zowat de ‘officiële’ Spengler-biografie.
Interessanter voor ons is dat Koehn ook zijn eigen herinneringen aan zijn vriend op schrift stelt – wat vanzelfsprekend informatie over zijn eigen leven oplevert. Die herinneringen stuurde hij Hildegard met het oog op haar grote werk. Ze stelt hem ook concrete vragen, wil dingen van hem weten, doet echt onderzoek en geeft blijk van ambitie. Zo spreekt ze Koehn aan als kroongetuige in het conflict met Frobenius, waarin hij partij kiest voor Spengler en zijn baan bij het Afrika-instituut als gevolg daarvan verliest – zoals wij in Koehns Kamer (2) – terecht dus – hadden vermoed.
De correspondentie Hildegard-Koehn duurde voort tot aan de dood van de laatstgenoemde in 1963. Het is, zeker ook van de kant van de jonge vrouw, niet alleen een formele relatie. Er spreekt gaandeweg een grote hartelijkheid en vertrouwelijkheid uit.
Lucas wijst op de strikte regels voor tutoyeren in het Duits van voor 1945. Het is vrijwel ondenkbaar dat Hildegard en Koehn elkaar getutoyeerd zouden hebben, maar toch is de toon van haar brieven vriendschappelijk. Ze tekent na verloop van tijd bijvoorbeeld met het informele ‘Hilde’ in plaats van ‘Hildegard’, wat voor een Duitse jongedame in die dagen al behoorlijk verregaand is. (Lucas beklaagt ook het cultuurverval en de hedendaagse gewoonte om iedereen zomaar te tutoyeren, waartegen hij niet nalaat mij te waarschuwen: ‘En laat je zeker niet tutoyeren door een journalist zoals Stientje A. gedaan heeft, Coralie. Zie wat er van haar geworden is en betracht toch steeds la molle delicatura van de renaissance. En geloof maar niet dat Raffael je geschilderd zou hebben, als je je liet gaan als zo’n door haar driften en verkeerde omgang beheerste Stientje! Daaraan koester ik tenminste gerede twijfel.’)
En wat het verdere verloop van de activiteiten van de jonge Hildegard aangaat… Viel zo’n biografische arbeid te combineren met een beginnende academische carrière? Het grote werk is er in ieder geval niet gekomen, de grote academische carrière ook niet. Misschien was de erfenis die op haar schouders rustte te zwaar om te dragen, speciaal ook na de oorlog, toen Spengler de reputatie kreeg een wegbereider van het nazisme te zijn geweest. De Angelsaksische bezetter zet hem op de index, zijn werk mag lange tijd niet gedrukt worden. Spenglers uitgever zal zich gedeisd hebben gehouden. Hildegard zal nergens steun hebben gekregen, behalve dan van Koehn die intussen nog maar eens moest proberen een nieuwe existentie op te bouwen. Ver weg, op Sylt, waar een broer van hem een groot huis had. Waar hij tenslotte het Widderhaus/Ramshuis zal verwerven – dat eigenlijk maar een stulpje is.
Hildegard is in ieder geval eenvoudig weggedeemsterd. Ze was vooraan in de dertig toen ze bij een verkeersongeval betrokken raakte waarbij ze een been verloor. Ze wil weg uit München, aan de Starnberger See gaan wonen bijna even fijn en chic als aan het Verheven Meer.
Eva Koehn in 1939.
Koehn wil Goethe lezen, schrijft hij haar. Zijn belangstelling voor Spengler schijnt in de jaren vijftig te tanen. Hij interesseert zich nu meer voor diens bronnen – tenminste voor Goethe.
Spengler had ironisch geopperd dat zijn critici veronderstelden dat hij de invloed ondergaan had van zowat iedereen, ook van mensen die hij niet gelezen had. Invloeden die hij wel erkende waren die van Goethe en Nietzsche. Hij krijgt een exemplaar van de Faust en een van Zarathustra mee in zijn doodkist. Sentimentele pathos – moeilijk aan te nemen dat dat een idee van hemzelf geweest zou zijn. Voor een Doriër als hij wilde wezen was dat toch al te kitscherig?
Koehn zal in de jaren vijftig nog de hele Goethe lezen en een excerpt maken van alle plaatsen in dat reusachtige werk waar Jan van Eyck wordt genoemd (nu in het Archief Rechtvaardige Rechters). Een vriendelijke man als hij was moet zich normaal gesproken eerder bij Goethe thuis hebben gevoeld dan bij de woest-onvriendelijke Spengler. Maar er heerst in dat opzicht een zekere ambivalentie in zijn figuur.
Goethe is vanzelfsprekend veel universeler dan Spengler. Er is bijvoorbeeld die humaniteits-idee van de Weimarer Klassik. Ook als Goethe die af en toe met een korrel zout nam – en in die zin veel minder een ‘optimist’ was als werd aangenomen door bijvoorbeeld Willem Frederik Hermans – ze is in geen geval Spengleriaans. Tenslotte biedt een groot deel van Goethes werk de mogelijkheid om echte kunst te beleven, wat Koehn zal hebben kunnen gebruiken: ‘Je zou denken dat de catastrofe die achter ons ligt de mensen waakzamer en rijper zou hebben gemaakt; daarvan merk ik intussen niets’, schrijft hij aan Hildegard op 19 december 1948. Een echte optimist is hij tenslotte niet meer.
Maar er zijn dringende noden, in die harde na-oorlogse jaren. Het komt er in de eerste plaats op aan de buik vol te krijgen, speciaal ook met een klein kind in huis. Hij heeft minder tijd voor intellectuele arbeid, schrijft hij, hij moet gewoon praktisch aardappelen gaan planten.
Tenslotte spreekt Koehn Hildegard al in de zomer van 1942 vanuit Brussel aan in verband met vier kisten met privé-archiefmateriaal die hij in veiligheid wil brengen. Die blijven een hele tijd een voorname zorg, die niet minder wordt naarmate de oorlog blijft duren. Het ouderlijk huis aan de Schöne Aussicht wordt in 1943 bij het grote bombardement op Hamburg platgebombardeerd, Koehns vrouw zit met hun pleegkind ver in het oosten, in Silezië, en ze hebben eigenlijk geen adres. Nog later zal zijn broer Waldemar om het leven komen in het kader van de zuiveringen na de aanslag van Stauffenberg. Ook zijn moeder sterft en de hele familie wordt verstrooid… Maar daar zijn die vier kisten met zijn archief, hoofdzakelijk foto’s – waar moet hij daarmee blijven?
Het huis aan de Schöne Aussicht van de familie Koehn, dat in 1943 gebombardeerd werd.
Een van de mogelijkheden van digitale publicistiek is het work in progress. Mijn chef vindt dat verderfelijk romantisch, alleszins niet bruikbaar voor de kunst. Ik probeer hem te overtuigen dat het voordelen heeft, ook voor een klassieke kunst.
In ieder geval, ik neem Koehns Kamer (2) op dit moment van de website, aangezien nieuwe bronnen, nieuw onderzoek tot herformulering dwingen en ook bepaalde gedeelten obsoleet maken. Zoals hierboven dus uiteengezet.