Digitale literatuur & het boek.
Maart 2018. Lucas Mariën.
Digitale Literatuur. Een mening van Natan Dubowitzki.
Door toedoen van Eurykleia die ik van antwoord moet dienen (dezer dagen op deze website) moest ik nakijken hoe het met onze relatie tot de Russische president Poetin gesteld was. En daar stuitte ik weer op Natan Dubowizki. Het is een publiek geheim dat dat een schuilnaam is van Poetins rechterhand Vladislav Joerjevitsj Soerkov. Poetin domineert alle zich politicus noemende hansworsten uit het Westen intellectueel duidelijk, zoals onder andere gebleken is uit zijn bemoeienissen in Syrië – vermoedelijk is het gedoe met Rijksdag-brand-operaties zoals die Skripal-affaire trouwens een poging om het initiatief terug te winnen en een oorlog in Syrië te kunnen beginnen. Maar ik laat me niet in met politiek.
Dubowizki/Soerkov is volgens sommigen de derde man in het Kremlin, volgens anderen de tweede – en het eigenlijke brein achter het hedendaagse Rusland. En in ieder geval een vertrouweling van Poetin. A-mensen kiezen A-mensen; B-mensen kiezen C-mensen.
Dubowizki kan een schrijver van betekenis worden, in sommige hoofdstukken van zijn tot dusver enige roman is hij dat trouwens al; hopelijk laat hij zich niet zozeer door de politiek in beslag nemen, dat hij niet schrijft.
Kortom, Dubowizki uit zich op de website van zijn uitgever over het post-boek tijdperk – wat niet betekent dat ik zelf geloof dat het boek ooit zal verdwijnen. Het zal anders gemaakt worden, voor andere mensen.
“In het voorbije millennium, toen de literaire gewoonten van dit tijdperk gevormd werden, was het nog de gewoonte romans te lezen. Dat zijn zulke dikke papieren boeken, tot aan de rand volgestopt met myriaden letters. In die welhaast legendarische tijden leefden er in Rusland nog wonderlezers die Oorlog en Vrede, het Leven van Klim Samgin en zelfs het Glasperlenspiel – in één of andere vertaling – verwerkt hadden gekregen. Hoe dan ook, waarmee moesten de rechtgelovigen zich anders ook bezighouden, die hun vorming kosteloos hadden gekregen, de van lethargische partij-party’s goed uitgeslapen Marxianen, hoe moesten die zich anders ook nuttig maken? De vrije tijd kon nog op een of andere manier worden doodgeslagen, maar wat moest je doen op je werk? Daar kon je niet eens fatsoenlijk doordrinken.”