Welkom – historische semantiek, framing, epoche.

Coralie Coloratuur

Oktober 2017

 

 

Framing. Foto LM

Commissaris Luysterborgh, die in 1934 het politieonderzoek naar de diefstal van de Rechtvaardige Rechters leidde, zegde tegen Henry Koehn dat de afpersingsbrieven van ‘D.U.A.’ ten dele waren samengesteld uit citaten. Ook is er wel op gewezen dat de brieven waarmee DUA probeerde tot een regeling te komen nooit goed gelezen zijn. Een officieel land dat op het Traktaat van het Alsof heeft moeten wachten om toegang te krijgen tot zijn tot dan toe niet gerecipieerde klassieke schrijvers, kan ook niet geacht worden in staat te zijn om gecompliceerde teksten als de DUA-brieven juist te lezen.[1] In ieder geval, Luysterborgh, de commissaris die het werken onmogelijk werd gemaakt door het catholico-justitiële apparaat – wat niet belette dat hij als zondebok werd gebruikt voor het falen van het onderzoek – Luysterborgh had iets gezien dat sindsdien nooit ernstig onderzocht werd.

Over historische semantiek hebben we het in een vorige bijdrage al gehad. (Hier.) Een begrip dat de jongste tijd dankzij het werk van Elisabeth Wehling in de mode is, is ‘framing’. Framing of inkadering betekent dat taaluitingen ingekaderd zijn of worden in contexten die er de betekenis van beïnvloeden. Wehling onderzoekt welke taal, welke metaforen politici gebruiken om in de hoofden van de mensen de gewenste ‘werkelijkheid te doen ontstaan’.

Voor onze door de wol geverfde lezers is abstractie vanzelfsprekend geen probleem, maar voor de in het denken nog onbedreven patiënten die tot voor kort nog lezertjes van De Standaard waren, verhelderen we de stand van zaken met een beeld.

We gaan uit van de eenvoudige vaststelling dat een roos, door een tuinierende amateur over de schutting heen aan de buurvrouw geschonken, op zich niets vertelt over de betekenis die die roos heeft. Of ze een liefdesverklaring is, dan wel een onschuldig burengeschenk… de roos zelf, op en voor zichzelf, zegt daar niets over.

Trilde ‘s mans hand bij het overhandigen, was de bloem de zoveelste in een reeks… Als de vrouw hem wil begrijpen, dan moet ze contexten reconstrueren… Dat hij de vorige week al eens bijna verongelukt is om het portier van de auto voor haar te kunnen openhouden, dat hij een stukje in de krant geschreven heeft over haar jarretelles, of hij de bloem misschien niet gewoon over de schutting heeft toegereikt maar de omkadering heeft gebruikt van een intiem etentje – misschien was hij zelfs een geregistreerde lezer van het Paradigma die uit het darknet een onbekend liefdesgedicht van Frans Zelfspeler heeft kunnen opdiepen, dat hij samen met de roos overhandigt om zijn bedoelingen duidelijk te maken…

In onze voorstelling wordt aan taaluitingen iets toegevoegd dat al in ons brein aanwezig was. Zoals ruimte, tijd en causaliteit bij Kant. En Wittgenstein schreef al dat taalspelen alleen begrepen worden als je de culturele context kent waarin ze plaatsvinden.

Waarschijnlijk zou Lucas niet hebben toegestaan dat we hoofdstuk 9.4. uit de Rechtvaardige Rechters hier opnemen omdat het te veel werkelijkheid bevat, maar hij is er dezer dagen niet. Een van de grote moeilijkheden bij het schrijven van deze roman was, de werkelijkheid achter zich te laten, ze ‘alleen te gebruiken voor iets anders’, maar dat is op dit moment niet onze zorg. Speciaal dit hoofdstuk bevat veel historische elementen, het is in dat opzicht allicht niet representatief. Maar onze chef is doorgaans wel te vinden voor een wederzijds belichten, een echoën van digitale en meer traditionele wijzen van literatuur. We wagen het er dus maar op.

1    We lichten een passage uit de brief van DUA. Het is een thomistische, klerikaal-fascistische omschrijving van wat hij eerder in zijn brief heeft genoemd: ‘de burgerlijke en kerkelijke autoriteiten’ en ze luidt als volgt:

De koning, de koninginnen, de regering, de Belgische bisdommen, het grootkapitaal en de overvloedig geprezen beschermers van de kunst zouden niet in staat zijn om de gevraagde som op te brengen?’’

Al bij een eerste lezing springt deze zin eruit, wekt hij de indruk jargon te zijn. Áls en doordat we taaluitingen als jargon kunnen identificeren, impliceren we meteen ook een context. Jargon onderscheidt zich van niet-jargon. Wat zijn de verschillen, wat maakt deze zin opvallend? Die context kan verder worden geconcretiseerd en gestoffeerd door hem in verband te brengen met andere, gelijkaardige taaluitingen.

 

2   Commissaris Luysterborghs inzicht dat de brieven gedeeltelijk uit citaten bestaan vindt steun in een zin uit een Gedenkboek dat in 1924, kort na de dood van kardinaal Mercier verscheen, en waarin deze ‘Grand Juste’ (Charles Maurras) eh… herdacht werd:

‘De Koninklijke Familie en het Corps Diplomatique, de Regering, het Leger, de Academie, het Episcopaat en de Clerus, in één woord: de Natie, vertegenwoordigd door alle levende krachten en sociale klassen, jubelen Zijne Eminentie toe’.

 

3   Tenslotte is er het al genoemde pamflet van Émile Renders, zoals Goedertier een intellectueel dominerende figuur http://hetparadigma.eu/2017/10/21/detectivebord-em…aardige-rechters/. Renders haalt er zelfs (uitdrukkelijk Tartufistaans) de Rechtvaardige Rechters bij in twee talen: ‘rechtvaardige en integer’: Rechtvaardige Rechters in het Nederlands, – ‘juges intègres’ in het Frans. Het hele citaat:

‘Wees ervan overtuigd dat mijn bezwaren zullen worden aanvaard door de Belgische autoriteiten, door de organisatoren van de tentoonstelling Oude Kunst, door alle bezoekers, door alle gewetensvolle historici – rechtvaardig en integer, uit alle landen – evenals door alle lezers van het Pantheon.’

De actualiteit in 1934. We herinneren aan Josef Muls, die er zich over verwonderde dat ‘dameskransjes’ zich bezighielden met het thomisme. We herinneren ons ook aan de instrumentalisering van de Rechtvaardige Rechters voor propaganda voor een bepaald maatschappijmodel – twee weken na de diefstal wordt in Oostenrijk een nieuwe, klerikaal-fascistische grondwet afgekondigd, in Huichelarije heftig toegejuicht.

Begrippen als ‘justitie’, ‘rechtvaardige maatschappij’, ‘bevoegd’… zijn in die tijd alom aanwezig. Ik verwijs naar toekomstige steekkaarten op deze webstek.

Tenslotte: ik wijs op overeenkomsten, op contextuele elementen. Ik plaats gegevens naast elkaar en stel een oordeel zolang mogelijk uit of ik ga het zelfs helemaal uit de weg. Ik wil schijnbare evidenties confronteren met gefundeerde contraire opvattingen en radicale vragen stellen zonder taboes. Dat doe ik niet alleen om af te leiden van het bedrog van het paneel als materieel gegeven, terwijl het om de symbolische kant van de zaak te doen is. Ik wil de affaire inbrengen in steeds rijkere contexten: heeft de rozenliefhebber uit het voorbeeld dat gedicht van Zelfspeler uit de Gedichtendiscount in het Internet misschien ook nog laten kalligraferen en het met een strikje aan de roos gehangen? En wat dan nog? Ik spreek me niet uit over de innerlijke wereld van die man, ik verzamel aanwijzingen, aanduidingen.

De epoche zoals de methodische opschorting van een oordeel genoemd wordt, gaat al terug tot de sceptische traditie van Sextus Empiricus. Cicero prijst ze aan in zijn ‘Academia’ (1,45):

‘…cohibereque semper et ab omni lapsu continere temeritatem, quaetum esset insignis cum aut falsa aut incognita res approbaretur, neque hocquicquam esse turpius quam cognitioni et perceptioni assensionem approbationemque praecurrere.’ [Men moet zijn stoutheid altijd temperen en ze vrijwaren voor iedere overdrijving waarbij men geen maat weet te houden in het goedkeuren van verkeerde of onbekende dingen. Want niets is beschamender dan de instemming te zien voorafgaan aan de waarneming en het inzicht.]

Uitsluitend voor het plezier van het denken en onze beste lezers ga ik hier nog even op door.

In de jongste geschiedenis was het natuurlijk Edmund Husserl die voor de fenomenologische filosofie uitging van een bewuste standpuntloosheid en die zoveel mogelijk de fenomenen zelf wou laten spreken. Dit wordt goed gekarakteriseerd in Van Dale, die de epoche (in de fenomenologische beschouwing) definieert als de ‘opschorting van het oordeel over het al of niet werkelijk-zijn van het waargenomene’. Ook Heidegger karakteriseert fenomenologie als ‘Abbauen von Verdeckungen‘ en ‘freilegendes Sehenlassen‘[2]. Bij Heidegger is het deconstrueren voor het eerst ter sprake gekomen. Alleen hebben de deconstructivisten intussen alweer zoveel meningen, vermoedens en beweringen de wereld ingezonden, dat ook die al sedimentatie hebben aangezet.

Dat is nog niet het geval met ons onderwerp, waarvan het kritisch onderzoek eigenlijk nog in zijn kinderschoenen staat.

Nog tenslottener: ook de volksmond verdient rehabilitatie. Inzichten dat het bij de affaire ging om de tegenstelling: goddelijk-menselijke recht, thomisme versus verlichte, kritische filosofie, democratie versus (klerikaal-)fascisme komen daar in een rudimentaire vorm van oudsher in voor. De brutaal hautaine manier waarop een zichzelf voor een intellectueel houdende nulliteit als Marc Reynebeau daarover schrijft, http://hetparadigma.eu/2017/04/28/wat-leren-we-uit…n-marc-reynebeau/ kan daar niets aan afdoen. Aan het einde van deze niet altijd gemakkelijke tekst bevelen we tot  ontspanning en vermaak ook aan: http://hetparadigma.eu/2017/08/28/uit-reynebeaus-lyriek/

Waarom zijn de ‘obscure mannen’ uit de ‘Brieven van Obscure mannen’ van Ulrich von Hutten (1515/16) zo kwaad en geven ze voortdurend af op ‘dichters en de juristen’? Blijft u ons volgen.

Emile Renders hebben we ’een Walschap van de kunstwetenschap’genoemd.. Er was ook een ‘Walschap van de jurisprudentie’. Maar ook dat zetten we op een andere steekkaart.

 

(Op het gebruik van het darknet voor de literatuur, ook voor de gedichtendiscount zullen we te gelegener tijd terugkomen.)

 

  1. Het ‘Traktaat van het Alsof‘ staat in: Lucas Mariën, ‘Alle lust will eeuwigheid‘, Berlijn 2017.
  2. Beide naar: Rüdiger Safranski: Ein Meister aus Deutschland. Heidegger und seine Zeit. Frankfurt am Main [Fischer] 1997. P. 101.